Mikhail Katsnelson neemt afscheid: ‘De eerste jaren waren zwaar, maar uiteindelijk werd Nijmegen de ideale plek voor mij’
Na een pijlsnelle start van zijn wetenschappelijke carrière in de voormalige Sovjet-Unie komt de loopbaan van fysicus Mikhail Katsnelson eind jaren negentig tot stilstand. Een gevoel van uitzichtloosheid speelt hem parten en daarom vertrekt hij, zonder hoge verwachtingen, naar Nijmegen. Daar sleept Katsnelson grote beurzen binnen; hij levert zelfs een belangrijke bijdrage aan onderzoek dat de Nobelprijs oplevert. Vandaag neemt de hoogleraar afscheid.
Hij koos om totaal verkeerde redenen voor Nijmegen. Dat kan Mikhail Katsnelson (1957) na twintig jaar hoogleraarschap aan de Radboud Universiteit wel concluderen. De nu wereldberoemde natuurkundige verwachtte in 2004 te gaan werken op een trage, wat slaperige plek. Precies wat hij nodig had, na jaren van toenemende spanning en stress in zijn geboorteland Rusland (waarover later meer).
‘Een paar wetenschappelijke publicaties per jaar om mijn omgeving tevreden te houden, wat onderwijs geven, de taal leren. Ik zocht vooral een plek om tot rust te komen.’ Van zijn wetenschappelijk loopbaan verwachtte hij niet zoveel meer.
Het tegenovergestelde werd waarheid.
‘Naar Nijmegen komen bleek juist ontzettend goed voor mijn wetenschappelijke carrière’, vertelt Katsnelson glimlachend in zijn sober ingerichte werkkamer in het Huygensgebouw. ‘De algemene sfeer in Nijmegen was toen: we zijn misschien niet zo bekend en beroemd als de universiteiten van Groningen, Utrecht en Leiden, maar we zouden op hetzelfde niveau móéten zitten. Jonge ambitieuze mensen werden gepusht om het beste uit zichzelf te halen. Al snel werd ik enorm actief.’
Nobelprijs
Vanaf het begin raakt Katsnelson betrokken bij onderzoek naar grafeen. Een tweedimensionaal, supersterk materiaal, waarvoor zijn collega-onderzoekers Andre Geim en Konstantin Novoselov in 2010 de Nobelprijs voor de Natuurkunde ontvingen. En waarin Katsnelson een belangrijke rol speelde.
De drie van oorsprong Russische onderzoekers leerden elkaar beter kennen in Nijmegen, op een feestje na de promotie van Novoselov. Als Radboudhoogleraar Theoretische fysica met een specialisme in magnetisme, publiceerde Katsnelson al vóór de daadwerkelijke ontdekking van grafeen over de fysische eigenschappen van dit tweedimensionale koolstofmolecuul.
Andre Geim stelde Katsnelson op het feestje een paar grafeen-gerelateerde vragen, waarop hij zeer snel en accuraat antwoord wist te geven. Het is het begin van een vruchtbare samenwerking. Zonder het werk van Katsnelson, zo vertelde Geim later in zijn Nobelprijs-rede, zou het onderzoek in korte tijd nooit zo ver zijn gekomen.
Magnitogorsk
Mikhail Katsnelson groeide op in de Russische stad Magnitogorsk. Een industriestad die in 1929 uit de grond werd gestampt rondom de grootste ijzer- en staalfabriek van het land. De Nijmeegse filmmaker Joris Ivens maakte er in 1932 de enigszins controversiële film Het lied van de helden over. Waarin hij zijn camera wél op de internationale vrijwilligers richt die meebouwden aan de nieuwe stad, maar niet op de tienduizenden dwangarbeiders.
‘Tot mijn vierde woonden we aan de sterk vervuilde linkeroever van de Oeral-rivier’
Katsnelsons ouders groeiden op in wat nu Oekraïne is. Ze ontmoetten elkaar na de Tweede Wereldoorlog in een staatsbedrijfsziekenhuis in Magnitogorsk. ‘Mijn moeder werkte er als chirurg en mijn vader als dermatoloog. Voor de oorlog werkte ook mijn vader als chirurg, maar door verwondingen die hij in militaire dienst opliep aan zijn handen, kon hij dat werk niet meer doen.’
In 1957 krijgt het stel een zoon, Mikhail. Lange tijd denkt Katsnelson dat hij het enige kind is van zijn ouders, later komt hij erachter dat er voor hem nog een zus was. ‘Zij overleed kort na de geboorte. Een droevige gebeurtenis, waarover weinig werd gepraat.’
Hoe kijkt u terug op uw kindertijd?
‘Ik zou zeggen dat het naar Sovjet-standaarden best goed was. We waren niet rijk, maar omdat mijn ouders dokters waren had ik het waarschijnlijk iets beter dan de meeste kinderen van mijn leeftijd.’
‘Tot mijn vierde woonden we aan de sterk vervuilde linkeroever van de Oeral-rivier. Een verschrikkelijke plek waar je bijna geen adem kon halen door de rode en zwarte fabrieksrook. Toen we een nieuw tweekamerappartement aangeboden kregen, aan de veel schonere rechteroever, waren we dan ook heel blij.’
‘Maar toch, mijn ouders hadden het altijd erg druk. Ze maakten lange dagen, en werkten ook ’s nachts en in het weekend. Zoals dat gaat op plekken waar je niet al te veel dokters hebt.’
Hoe kleurde hun afwezigheid uw leven destijds?
‘Mijn ouders keken weinig naar mij om. Ik was de meeste tijd alleen. Ik bracht veel tijd door met andere kinderen op straat. In zo’n industriestad heerst natuurlijk een specifiek soort cultuur, het straatleven was er vrij wreed. Het was niet zo dat ik echt deel uitmaakte van een groepje jonge gangsters, maar ik ging wel met ze om.’
‘Aan de andere kant begon ik al heel vroeg met lezen. Dankzij mijn goed opgeleide ouders, hadden we thuis veel boeken. Rond mijn vierde had ik mijzelf zo goed als vloeiend leren lezen. Terugkijkend denk ik dat de communicatie met de kinderen op straat en de boeken bij ons thuis, de twee belangrijkste invloeden waren in mijn kinderjaren.’
Wat deden uw ouders met u wanneer zij wel tijd hadden?
‘We gingen samen op vakantie. Al was het zelden zo dat we met zijn drieën ergens naartoe gingen, meestal ging ik samen met mijn moeder, soms ook met mijn vader. Als kind was ik ernstig ziek, ik had een nieraandoening waar ik later gelukkig overheen ben gegroeid. Maar hierdoor was het voor mij goed om naar warme oorden te gaan. Als we het ons konden veroorloven gingen we naar de Krim aan de Zwarte Zee, maar vaker bleven we in de buurt, in de bergen van Bashkiria bijvoorbeeld.’
Hoe was uw schooltijd?
‘Aanvankelijk was ik verschrikkelijk verveeld op school, totdat een aantal bekwame leerkrachten doorkreeg dat ik voorliep. Ik kreeg meer uitdaging en mocht twee keer een jaar overslaan, daardoor was ik op mijn veertiende al klaar met school.’
‘Achteraf denk ik dat het een geluk was dat ik zo vroeg mijn school heb afgemaakt. In diezelfde tijd werd mijn vader namelijk ernstig ziek, hij had kanker en overleed toen ik bijna klaar was met school. Als ik na zijn overlijden nog een aantal jaar naar school had moeten gaan, was het denk ik een stuk moeilijker geweest voor mij.’
‘Op school was ik een buitenbeentje’
Na het overlijden van zijn vader vertrekt Katsnelson naar de universiteit in Yekaterinburg (toen nog Sverdlovsk), zo’n zes uur rijden van Magnitogorsk. Hij vindt er meer aansluiting, ook al is hij een stuk jonger dan de andere studenten.
‘Er brak een mooie tijd aan waarin ik veel socialer werd. Het eerste jaar deelde ik een kamer met vier ouderejaarsstudenten, die mij gelukkig negeerden, haha. Vanaf het tweede jaar woonde ik met vrienden.’
U vond op de universiteit meer aansluiting dan in uw geboorteplaats?
‘Op school was ik, onder andere door mijn jonge leeftijd, een buitenbeentje. Ik zag er niet erg leuk uit als kind. Ik was vrij zwak, weinig atletisch, een beetje te dik. Maar toen ik ging studeren was ik fysiek veel sterker en al flink gegroeid.’
‘Als student was ik nooit alleen, er waren altijd andere jongens in dezelfde ruimte. Als er tot laat in de nacht werd gepraat en gedronken, dan moest je wel meedoen. Ik leerde er communiceren met anderen en kijk met veel plezier terug op deze periode in mijn leven.’
‘Soms miste ik door alle nachtelijke activiteiten colleges. Dan mocht ik de aantekeningen overnemen van mijn goed georganiseerde vriend Sascha (Alexander Lichtenstein, hoogleraar aan de Universiteit Hamburg, red.). Toen ik vierdejaarsstudent was verhuisde mijn moeder ook naar Sverlovsk en ging ik weer bij haar wonen.’
U begon al vroeg met het doen van onderzoek naast uw studie.
‘Dat begon al in mijn tweede studiejaar, dankzij mijn toenmalige docent Boris Ishmukhametov, één van de belangrijkste mensen in mijn leven. Hij zag in mij een getalenteerd student en betrok mij bij zijn projecten. Ishmukhametov werd een soort tweede vader voor mij, ik kwam veel bij hem thuis, we schaakten samen. Hij leerde me niet alleen veel over wetenschap, maar ook over kunst, muziek en literatuur, waar ik door mijn achtergrond niks over wist.’
‘Dankzij het onderzoekswerk dat ik voor hem mocht doen, was ik tegen het einde van mijn studie al een enigszins bekend en succesvol wetenschapper. Een van mijn professoren heeft mij toen aanbevolen bij Serghey Vonsovsky, een uitmuntend natuurkundige en a very big boss. Hij was het hoofd van de Oeral-divisie van de Sovjet Academie van Wetenschappen.’
Een gevaarlijke tijd
De invloedrijke natuurkundige Vonsovsky neemt de jonge Katsnelson onder zijn hoede en brengt hem in contact met andere belangrijke wetenschappers. Hij vraagt hem zijn colleges over te nemen wanneer hij er zelf niet is, stelt Katsnelson al vroeg in staat om te promoveren en laat hem meeschrijven aan het handboek Quantum Solid-State Physics. Op zijn 28e promoveert hij tot Doctor of Science, een positie die vergelijkbaar is met het hoogleraarschap. Katsnelson is dan de jongste Doctor of Science binnen de natuurkunde in de voormalige Sovjet-Unie. Maar niet tot ieders vreugde.
‘Ik begon te merken dat veel mensen echt pissig op me waren. Daarvoor hield iedereen van me, was ik die aardige, jonge, getalenteerde vent. Maar toen ik op zeer jonge leeftijd professor werd en ook nog eens een prestigieuze staatsprijs voor jonge onderzoekers kreeg, de Lenin Komsomol-prijs, begon dat beeld te kantelen. De sfeer om mij heen werd vijandiger.’
Niet lang daarna, eind jaren tachtig, begint de Sovjet-Unie uit elkaar te vallen. Veel wetenschappers besluiten hun carrières ergens anders voort te zetten, maar u bleef.
‘Eind jaren tachtig was het mogelijk, ja zelfs gemakkelijk, om te emigreren. De meeste getalenteerde mensen deden dat. Maar samen met mijn goede vriend Sasha Trefilov had ik het idee dat we in historische tijden leefden. Het was een chaotische en ook gewelddadige tijd, maar er was ook veel optimisme en hoop.’
‘We besloten de handen uit de mouwen te steken en te bouwen aan een nieuwe toekomst. We waren zeer politiek actief en wilden het educatieve systeem veranderen, bijvoorbeeld door aan de staat gelieerde wetenschappelijke instituten naar onafhankelijke universiteiten te verplaatsen.’
‘Die tijd was dodelijk voor mijn wetenschappelijke carrière, want met onderzoek hield ik me al die jaren vrijwel niet bezig. Halverwege de jaren negentig, toen ik vaker naar het buitenland reisde, zag ik Russische wetenschappers met zeer succesvolle carrières, die in de Sovjettijd zogezegd “minder belangrijk” waren dan ik.’
Aan het begin van het huidige millennium besluit u toch naar het buitenland te vertrekken, vanwaar die ommekeer?
‘Na de chaos van Jeltsin, waarin we in ieder geval nog hoop hadden op verandering, kwam Poetin aan de macht. Die beschouwde ik destijds overigens niet als bad guy. Zijn stokpaardje was stabiliteit. Ik realiseerde me: niemand gaat ook maar iets veranderen, het oude systeem zal overleven.’
‘Ik had het gevoel dat ik in een extreem onvriendelijke omgeving leefde’
‘Ook op persoonlijk vlak gebeurde er veel in de jaren daarvoor. Mijn moeder overleed in 1997. Toen zij nog leefde wilde ik niet emigreren, omdat ik haar niet alleen wilde laten. En toen, in 1998, overleed ook Serghey Vonsovsky. Zijn steun was buitengewoon belangrijk voor mij, omdat ik, zoals ik al zei, veel mensen irriteerde. Zonder hem werd de situatie een beetje gevaarlijk.’
Gevaarlijk in welk opzicht?
‘In veel opzichten, het was een gangstertijd. Er waren talloze manieren waarop mensen lieten zien dat ze zich aan iemand ergerden: door een carrière te dwarsbomen, maar net zo goed door iemands hoofd in te slaan. Ik had het gevoel dat ik in een extreem onvriendelijke omgeving leefde.’
Wanneer besefte u dat het tijd was voor verandering?
‘In die tijd bezocht ik al regelmatig universiteiten in Duitsland en de VS, omdat ik daar in twee maanden vele malen meer verdiende dan thuis in een jaar. Op een van die uitwisselingen ging ik ontbijten met professor Arthur Freeman, een zeer gerenommeerd natuurkundige aan Northwestern University (Chicago) en een goede vriend van Vonsovsky. Ik vertelde hem over mijn situatie en hij vroeg waarom ik Rusland niet verliet.’
‘Ik vroeg hem waarom hij vond dat ik dat zou moeten doen. Zijn antwoord was nogal onverwacht, hij zei: “In de eerste plaats omdat je dan waarschijnlijk vijftien jaar langer zal leven.”’ Lacht hard.
‘En het was waar, want in die tijd verkeerde ik in een vreselijke psychologische staat. Ik zorgde slecht voor mezelf, dronk teveel, was te zwaar. Ik zat echt in een soort depressie, dus er moest iets gebeuren.’
Hoe bent u vervolgens in Nijmegen terechtgekomen?
‘Na terugkomst bij mijn instituut in Sverdlovsk merkte ik na een heftige discussie met de directeur dat ik daar niet langer kon blijven. In diezelfde tijd (in 2002, red.) kreeg ik de mogelijkheid om met een stipendium naar de universiteit van Uppsala in Zweden te gaan. Toch vond ik het moeilijk om definitief te vertrekken. Ik ging langs bij mijn vriend Sascha Treflov in Moskou, die toen al ernstig ziek was en legde hem mijn twijfels voor.’
Katsnelson laat een stilte vallen en schraapt zijn keel. ‘Hij zei: “Je moet zeker niet meer teruggaan (naar Sverdlovsk red.), het enige wat ik je wil vragen, is dat je terugkomt voor mijn begrafenis.’ Geëmotioneerd: ‘Dat heb ik hem beloofd. Hij overleed in 2003, veel te jong.’
‘Kort na dat gesprek stelde ik mezelf een ultimatum, ik zou binnen drie jaar een internationale positie vinden als full professor of anders uit de wetenschap stappen. Een onmogelijke opdracht, die op wonderlijke wijze toch is gelukt.’
‘In Uppsala kreeg ik maar geen duidelijkheid over een permanente functie, maar in de tussentijd werd ik gevraagd om te solliciteren voor een prestigieuze functie aan het Oak Ridge National Laboratory in Tennessee. Terwijl ik nog in die procedure zat begon ik opeens ook aanbiedingen van andere universiteiten te krijgen. Zoals van de Radboud Universiteit, waarmee ik bekend was omdat mijn vriend Sascha Lichtenstein hier eerder had gewerkt.’
‘Ik besloot voor Nijmegen te gaan. Om de totaal verkeerde redenen, zoals ik al zei, maar het pakte ontzettend goed uit.’
Voelde u zich al snel beter toen u in Nijmegen kwam?
‘Niet meteen. De eerste jaren waren zwaar. Ik kwam natuurlijk terecht in een voor mij totaal vreemde maatschappij waaraan ik erg moest wennen. Ik wist niet goed hoe ik me moest gedragen. Ik heb destijds veel steun ervaren van Jan Kees Maan (oprichter en voormalig directeur van het High Field Magnet Laboratory, red.). Hij onderwees mij in de universitaire politiek en subtiliteiten.’
‘Maar ik moet zeggen, de eerste jaren had ik niet het gevoel dat ik echt een plek had gevonden waar ik graag wilde blijven. Dat veranderde vanaf 2010, toen de Nobelprijs voor Natuurkunde naar het grafeen-onderzoek ging. Niet naar mij persoonlijk natuurlijk, maar mensen zagen en waardeerden mijn bijdrage aan dat onderzoek.’
Wat veranderde er waardoor u zich meer thuis begon te voelen?
‘Door het succes van het grafeen-onderzoek werd ik een noemenswaardig persoon. Ik begon mij zeer gesteund te voelen binnen de universiteit. Ik ontving de Radboud Science Award en kreeg in 2013 de Spinozaprijs. Ook haalde ik grote Europese subsidies binnen en ik mocht leiding geven aan een grote onderzoeksgroep. Na verloop van tijd kon ik steeds meer gaan doen wat ik leuk vond. En zo werd Nijmegen uiteindelijk de ideale plek voor mij. Hiernaartoe komen was een uitermate wijs besluit, al wist ik dat nog niet toen ik die keuze maakte.’
Een toekomst voor Rusland
Katsnelson trouwde in 1982 met zijn vrouw Marina, in 2004 kwam zij met haar echtgenoot mee naar Nijmegen. Sinds 2011 werkt ook zij bij de Radboud Universiteit, als medewerker van het onderwijsinstituut voor wis-, natuur- en sterrenkunde. Het stel kreeg twee kinderen, een dochter en een zoon, die aanvankelijk in Rusland bleven, maar sinds enige jaren dichterbij hun ouders wonen.
Hoe belangrijk is de nabijheid van uw kinderen voor u?
‘Extreem belangrijk. We hebben bovendien vijf fantastische kleinkinderen die vaak bij ons op bezoek komen.’
Wat voor vader was u zelf voor uw kinderen?
‘Ik vrees dat ik niet zo’n goede vader voor hen ben geweest. Want in een kritieke periode zorgde Marina in haar eentje voor hen. Ik was altijd bezig, altijd weg. Naar Moskou of naar het buitenland. Ik ben bang dat ik in deze periode niet genoeg aandacht aan mijn familie heb besteed.’
‘Aan de andere kant was mijn afwezigheid echt noodzakelijk voor ons voortbestaan. In het Rusland van de jaren negentig was iedereen voornamelijk bezig met overleven. Maar als ik terugkijk vind ik het jammer dat ik niet genoeg tijd met mijn gezin heb kunnen doorbrengen. Dus daarom vind ik het een groot genoegen dat we nu bij elkaar in de buurt wonen en dat we regelmatig contact hebben.’
‘Mijn oudste kleindochter is nu zeventien en soms praten we al over wetenschap, dan stelt ze vragen over wiskunde of natuurkunde.’
Mist u uw geboorteland Rusland?
Diepe zucht. ‘Weet je, de verschillen tussen de Sovjet-Unie en het moderne Rusland van nu zijn zo dramatisch. Het huidige Rusland is een ander land in vergelijking met het land waarin ik opgroeide.’
‘Bijna alle mensen die ooit belangrijk voor mij waren zijn dood of hebben Rusland ook verlaten’
‘Niet dat ik een groot fan was van het Sovjetregime of van het armoedige leven in een meedogenloze industriële stad. Maar toch voel ik soms een soort nostalgie, want dat is waar ik ben opgegroeid.’
‘Maar na ruim twintig jaar in Nijmegen voel ik me hier nu thuis en ik voel me ook sterk verbonden met de Europese academische wereld. En daarnaast, bijna alle mensen die ooit belangrijk voor mij waren zijn dood of hebben Rusland ook verlaten.’
Kunt u uw land nog bezoeken?
‘Ik denk van wel, waarom niet? Maar ik zie er geen reden toe.’
Was u verrast toen Rusland een oorlog begon met Oekraïne?
‘Ja en nee. Er waren aanwijzingen, zoals de neiging tot zelfisolatie van Rusland, het verbreken van de banden met westerse landen en de steeds agressievere propaganda. Het gebeurde stap voor stap. Maar na de annexatie van de Krim, in 2014, was het volkomen duidelijk dat Rusland een koers heeft gekozen tot een harde confrontatie met het Westen.’
‘Toch denk ik dat niemand had verwacht dat het tot een grootschalige oorlog zou leiden. Want wat zijn de voordelen? Die zijn er niet, zelfs niet voor Poetin.’
Wat voor toekomst ziet u voor Rusland?
‘Ik weet het niet, ik woon daar niet meer en ik heb nog maar weinig contact met mensen daar. Maar ik ben vrij pessimistisch. Ik vrees dat deze situatie nog heel lang kan blijven bestaan.’
In een interview in Trouw uit 2014 vertelde u over uw geloof in God. U bekeerde zich toen u een jaar of dertig was. Heeft u veel steun aan uw geloof wanneer het over dit soort zaken gaat?
‘In zekere zin is het voor mij juist een moeilijker verhaal geworden, omdat ik behoor tot de Russisch-Orthodoxe kerk, die ervoor heeft gekozen om het Russische regime volledig te steunen. Ze doen extreem antichristelijke uitspraken. Dat vind ik heel pijnlijk.’
‘Ik denk niet dat ik een verkeerd mens ben omdat mijn bisschop dat is’
‘Aan de andere kant denk ik dat we in dergelijke situaties religie en geloof moeten scheiden. Ik denk niet dat ik een verkeerd mens ben omdat mijn bisschop dat is. Uiteindelijk zal hij zichzelf moeten verantwoorden voor zijn zonden en ik voor de mijne.’
Donderdag spreekt u uw afscheidsrede uit. Wat gaat u tijdens uw emeritaat doen?
‘Nou, dat hangt natuurlijk ook van mijn gezondheid af, maar momenteel heb ik het gevoel dat ik in een goede vorm ben, ook intellectueel. De afgelopen twee jaar heb ik nog aan zoveel mooie projecten deelgenomen. Daarom denk ik dat het stom zou zijn om vanwege formele redenen te stoppen. Ik heb nog een European Synergy Grant, maar ik mag vanuit de Radboud Universiteit helaas geen nieuwe subsidieaanvragen doen. Wellicht kan dat ergens anders wel.’
U gaat dus niet heel iets anders doen met uw tijd?
‘Het is denk ik belangrijk voor mij om actief te blijven. Bij andere mensen die net zo actief waren als ik en die abrupt stopten heb ik gezien welke fysieke en psychologische gevolgen dat kan hebben.’
‘Natuurlijk hoop ik vaker te gaan reizen met mijn vrouw en kinderen. En ik heb ermee ingestemd om redacteur te worden van Annals of Physics, wat een heel goed tijdschrift is.’
‘Toen ik een jongen was van een jaar of zeven gaf een vriend van mijn vader mij een kleine mineralenverzameling. Een hobby waarmee ik mezelf nog steeds graag bezighoud. Maar ik hoop vooral dat ik mogelijkheden vind om onderzoek te blijven doen.’
Frans Janssen schreef op 30 oktober 2024 om 13:15
Wat een goed en mooi verhaal. Chapeau!