Zo was het om te studeren in de oorlog
Hoe was het om in Nijmegen te studeren tijdens de Tweede Wereldoorlog? Moeilijk. In de weken na 11 april 1943 moesten studenten kiezen: onderduiken of gedwongen gaan werken in Duitsland. De Katholieke Universiteit (nu Radboud) ging zelfs dicht. In onderstaand artikel beschrijft universiteitshistoricus Jan Brabers die zware tijd.
Op last van de bezetter en met een knoop in de maag meldde Hans Bornewasser zich op 6 mei 1943 in kamp Erica te Ommen. Hij was een schriele jongen van achttien jaar, eerstejaarsstudent geschiedenis.
Vermoedelijk op dezelfde dag dook de 22-jarige Joop Kaulingfreks, vierdejaars rechtsgeleerdheid, onder bij kennissen in Den Haag. Alle studenten van de Katholieke Universiteit Nijmegen werden voor de zware keuze gesteld: onderduiken of gaan werken voor de Duitsers.
Studenten werden voor de zware keuze gesteld: onderduiken of gaan werken voor de Duitsers
Een andere keuze was er niet. Rector magnificus Bernard Hermesdorf had de universiteit op 11 april voor onbepaalde tijd gesloten, omdat hij niet wilde meewerken aan het bevel van de bezetter om alle studenten een loyaliteitsverklaring te laten tekenen. Die verklaring hield in dat studenten zich loyaal toonden aan het Duitse Rijk. Deden ze dat niet, dan dreigden zware sancties.
Op 5 mei 1943 eisten de Duitsers dat alle mannelijke niet-ondertekenaars van de loyaliteitsverklaring zich binnen 24 uur in Ommen moesten melden om tewerkgesteld te worden in Duitsland. Kwamen ze niet opdagen, dan werden de ouders verantwoordelijk gehouden. Alle Nijmeegse studenten kwamen op een kruispunt in hun jonge leven te staan. De consequenties van hun keuze konden ze amper overzien.
Scharniermaand
In de geschiedenis van de Nijmeegse studentengemeenschap tijdens de Tweede Wereldoorlog vormde de aprilmaand van 1943 het scharnier. Daarvoor leek de oorlog op sommige momenten ver weg. In april 1943 echter werd iedereen persoonlijk getroffen. Vanaf dat moment woonden studenten verspreid over Nederland – en soms zelfs daarbuiten – onder zeer uiteenlopende omstandigheden. Aan die situatie kwam pas na de bevrijding een einde.
De Radboud Universiteit (toen Rooms Katholieke Universiteit geheten) was bij het uitbreken van de oorlog jong, klein en kwetsbaar. Ze gold als de ‘kroon op de katholieke emancipatie’. In 1923 was de universiteit opgericht zonder rijkssubsidie; de benodigde financiering kwam uit een jaarlijkse collecte onder katholieken.
De Radboud Universiteit herdenkt het jaar 1943 met een educatieve escape room. Op 5 mei gaan de deuren open – universiteitshistoricus Jan Brabers houdt een lezing. Bezoekers van de escape room worden geconfronteerd met de dilemma’s waarmee studenten tijdens de Tweede Wereldoorlog te maken kregen. Meer informatie: www.universiteitinverzet.nl
In het academisch jaar 1939-1940 telde de universiteit ruim vijfhonderd studenten (van wie een vijfde vrouwelijk was) en veertig hoogleraren en lectoren, verdeeld over drie faculteiten: godgeleerdheid, letteren & wijsbegeerte en rechtsgeleerdheid. De faculteiten waren gehuisvest in vier gebouwen in en rond het stadscentrum, waar ook de meeste studenten en hoogleraren woonden.
Iedereen kende iedereen. De meeste studenten waren van goede komaf en de jonge-heertjescultuur van het Nijmeegs Studentencorps Carolus Magnus overheerste het gezelligheidsleven. De studenten, in veel opzichten bevoorrecht, leefden in een eigen, tamelijk zorgeloos wereldje, afgezonderd van maatschappij en politiek.
Mobilisatie
Die zorgeloosheid bleek bijvoorbeeld in september 1939 aan het begin van de oorlog in Europa: het Nederlandse leger werd gemobiliseerd en ook 72 Nijmeegse studenten (plus twee docenten en vijf personeelsleden) werden opgeroepen. Op het station van Nijmegen zwaaiden corpsstudenten hun gemobiliseerde broeders uit. Een van de liederen die ze onbezonnen zongen – Nederland was neutraal – was het Duitse soldatenlied Denn wir fahren gegen England.
Tijdens de meidagen van 1940, toen de nazi’s Nederland onder de voet liepen en bij gevechten op de Grebbeberg twee Nijmeegse studenten en drie alumni sneuvelden, drong de ernst des te harder door. Dat gevoel werd versterkt toen in dezelfde maand de hoogleraren Jean Dagens en Walter Doyle Davidson werden opgepakt en geïnterneerd op grond van hun Franse respectievelijk Engelse nationaliteit.
Vier hoogleraren werden ingerekend, ditmaal op verdenking van Deutschfeindlichkeit
Kort daarna werden nog eens vier hoogleraren ingerekend, ditmaal op verdenking van Deutschfeindlichkeit: Gerard Brom, Johannes Hoogveld, Alphons Mulders en Robert Regout.
Vooral de arrestatie van Regout deed pijn. Behalve hoogleraar was deze fijnzinnige priester studentenmoderator; in die hoedanigheid werd hij op handen gedragen. Zijn collega’s werden na verloop van tijd op vrije voeten gesteld, maar Regout niet: hij zou in december 1942 in concentratiekamp Dachau overlijden. Al met al stonden de eerste oorlogsmaanden bol van nervositeit. De colleges werden gestaakt en veel studenten probeerden snel hun studie af te ronden voordat de situatie wellicht zou verslechteren. De hoeveelheid afgelegde doctoraalexamens steeg tot ongekende hoogte.
Studentenleven hervat
Na de zomer van 1940 trad een zekere normalisatie in. De universiteit en haar studenten raakten gewend aan de gewijzigde omstandigheden en pasten zich aan. Zo goed en zo kwaad als dat ging, werd het traditionele studentenleven hervat. Dat Jo Cals, de praeses van Carolus Magnus, in september werd gearresteerd en vier weken vastgezet na een vechtpartij op de sociëteit (de knokpartij was ontstaan na de weigering van een Duitse student om het Wilhelmus mee te zingen) bracht daarin nauwelijks verandering.
Wel organiseerde Carolus Magnus in november een herdenkingsfietstocht naar de Grebbeberg, wat kan worden beschouwd als een voorzichtige uiting van groepsprotest tegen de bezetting. Een maand later verordonneerde de bezetter dat voor een samenkomst van meer dan twintig studenten voortaan toestemming nodig was van de procureur-generaal in Arnhem. De universiteit werd in die maanden ernstiger in haar vrijheden beknot dan de studenten. Zo verwijderde de Sicherheitsdienst zogenaamde ‘anti-Duitse werken’ uit de universiteitsbibliotheek. Bovendien konden hoogleraren alleen worden benoemd na goedkeuring van het departement van Opvoeding, Wetenschap en Cultuurbescherming (dat werd bestierd door handlangers van de bezetter) en was het verboden geldinzamelingen voor de universiteit te organiseren.
Zulke oekazes hadden als doel de confessionele instellingen van hoger onderwijs op termijn te elimineren. In een genazificeerd Nederland zou voor een katholieke universiteit geen plaats zijn.
Anti-joodse maatregelen
Enkele anti-Joodse maatregelen waren in 1941 aanleiding voor nieuwe onrust onder studenten. Eerst werd een studentenstop voor Joden afgekondigd, later mochten Joden geen lid meer zijn van studentenverenigingen. Uit protest hieven corpora in andere universiteitssteden zich op. Carolus Magnus, dat geen Joodse leden had, bleef het nog even aanzien. Wel verscheen een protest tegen de maatregelen in de Vox Carolina, het Nijmeegse studentenblad, dat prompt door de bezetter werd verboden.
‘Het corpsleven zet zich illegaal voort in kroegen, in De Vereeniging en op studentenkamers’
Toen de vereniging van de Duitsers een bordje op de sociëteit aan de Oranjesingel moest hangen met ‘verboden voor Joden’, weigerde Carolus Magnus dat. De studenten vonden dat met zo’n bordje een grens werd overschreden en ze werden daarin gesteund door aartsbisschop Jan de Jong. De weigering kwam hun duur te staan: de vereniging werd opgeheven, de sociëteit werd gesloten en het gebouw ging dienen als Wehrmachtsheim.
Daarna zette het corpsleven zich illegaal voort in kroegen, in concertgebouw De Vereeniging en op studentenkamers. Zelfs de ontgroening in september 1942 ging door. Het inauguratiebal werd gehouden in Arnhem; daar liep het minder in de gaten. In dezelfde periode besloot Carolus Magnus de vereniging in de toekomst voor alle studenten toegankelijk te maken. Deze doorbraak van corps naar algemene studentencorporatie was een rechtstreeks gevolg van een nieuwe saamhorigheid die onder de bezettingsdruk was gegroeid.
Raad van Negen
In het najaar van 1942 maakte de Raad van Negen, het landelijke studentenverzet waarvan Nijmegen deel uitmaakte, gewag van plannen van de bezetter om studenten in te schakelen in de Arbeitseinsatz. De raad, waarin Nijmegen werd vertegenwoordigd door de praeses van het illegale Carolus Magnus, Jozef baron van Hövell van Wezeveld en Westerflier, adviseerde studenten zich voor te bereiden op de onderduik.
In januari en februari 1943 waren in diverse universiteitssteden razzia’s en arrestaties. Studenten reageerden met stakingen. Dat initiatief werd in Nijmegen door de hoogleraren (met uitzondering van de germanist Theodoor Baader, een aanhanger van het nazisme) gesteund: zij schortten de colleges op.
Aan de universiteit streden in die dagen verdriet en walging om voorrang. Begin januari kwam het nieuws dat de geliefde moderator Regout in Dachau was overleden. Een halfjaar daarvoor had zijn collega-hoogleraar Titus Brandsma, die was gearresteerd wegens verzetsactiviteiten, in hetzelfde concentratiekamp het leven gelaten. Beide professoren werden in januari 1943 tijdens een indrukwekkende plechtigheid door de Nijmeegse universitaire gemeenschap herdacht.
Kookpunt
In maart en april bereikte het conflict met de Duitsers het kookpunt. De bezetter eiste van alle studenten in Nederland de ondertekening van een loyaliteitsverklaring. Weigeraars mochten niet verder studeren en zouden moeten aantreden voor tewerkstelling in Duitsland. De Nederlandse regering in ballingschap drong er vanuit Londen, hartgrondig gesteund door de Raad van Negen, op aan niet te tekenen. In het hele land, ook in Nijmegen, vormden studenten ‘omkletsploegen’ om twijfelaars voor het zetten van een handtekening te behoeden.
Maar in Nijmegen zou het zover niet komen. Voor rector Hermesdorf en zijn senaat (wederom op één na) was de maat vol. Van katholieke studenten kon geen loyaliteit jegens de bezetter worden verlangd, vond hij. Hij weigerde als enige Nederlandse rector, om ‘principiële redenen’, de voorbedrukte loyaliteitsverklaringen onder de studenten te verspreiden. Gevolg was dat hij daarna altijd een koffertje met kleding gereed hield voor het geval de bezetter hem zou komen oppakken, hetgeen tot zijn verbazing nooit zou gebeuren. De omstandigheden lieten Hermesdorf geen andere keus dan de deuren van de universiteit per 11 april te sluiten, in afwachting van betere tijden.
In de dagen voor de sluiting legden tal van gevorderde studenten nog gauw examen af. Maar op zondag 11 april brak een tijd aan van stilte, van afwachten en van spanning. De mogelijkheid om de loyaliteitsverklaring alsnog op het departement of aan een andere universiteit te tekenen, bleef nog een tijdje bestaan. Uiteindelijk tekenden drie Nijmeegse studenten, met afstand het laagste aantal van alle universiteiten.
Op 5 mei volgde de verwachte reactie van de Duitsers. Mannelijke niet-ondertekenaars werden opgeroepen zich binnen 24 uur te melden in Ommen. Wat moesten de studenten doen? Het devies van moderator Bernard van Ogtrop, de opvolger van Regout, was helder: ‘Niet gaan, bij moeilijkheden thuis je zelf gereed houden en desnoods laten oppakken, doch nooit zelf gaan!’
Eerstejaars geschiedenisstudent Hans Bornewasser durfde de verordening echter niet naast zich neer te leggen. Samen met 82 andere Nijmeegse studenten ging hij naar Ommen om vervolgens tewerkgesteld te worden in Duitsland.
Clandestien studeren
Alle overige mannelijke studenten doken onder, verspreid over Nederland. Vanaf toen had iedere student zijn eigen verhaal. Rechtenstudent Joop Kaulingfreks wist een valse verklaring van arbeidsongeschiktheid te bemachtigen en kreeg daarmee vrijstelling voor de Arbeitseinsatz. Net als veel anderen zette hij zijn studie clandestien en vrijwel alleen voort, daarbij gesteund door de Universiteitsbibliotheek en enkele voor de rechtenstudie belangrijke repetitoren die hem van boeken en dictaten voorzagen. De afgelegde ‘zwarte tentamens’ kregen later erkenning.
De grote contactfiguur en spin in het web, zelfs voor studenten in Duitsland, was moderator Van Ogtrop, die stad en land afreisde naar ondergedoken en andere studenten. Hij schreef circulaires , verzorgde een wijdvertakte correspondentie, runde een pakketdienst en wist op die manier voor menigeen de moed erin te houden. De universiteit mocht dan gesloten zijn, dankzij hem bleef zij tegelijkertijd voortbestaan, al was het maar in de gedachten van de uitgewaaierde studenten. Naar verluidt raakten veertig studenten, ook meisjes, verzeild in het zware verzet. Sommigen moesten dat met de dood bekopen.
Van de 83 ‘Omme(n)gangers’, zoals ze na de oorlog met venijnige spot werden genoemd, werden er zes op medische gronden afgekeurd en wisten er twee meteen te vluchten. Dat vluchten ontpopte zich tot een gewoonte. Van de 75 gedeporteerde studenten waren er met de kerst van 1943 ongeveer veertig uit Duitsland gevlucht. In september 1944, bij de bevrijding van Nijmegen, was dat aantal tot 53 gestegen.
Ook Hans Bornewasser ondernam een – mislukte – vluchtpoging. Hij was terechtgekomen in Berlijn, waar hij in een kabelfabriek werd aangesteld om draad te trekken. Ruim twee jaar werkte hij daar als dwangarbeider. De omstandigheden waren, zo weten we uit brieven van andere studenten aan rector Hermesdorf, verschrikkelijk. Bornewasser beleefde er een tijd van ontberingen en spanningen en vol van luchtalarmen, bombardementen, brand, vernietiging en andere oorlogskrankzinnigheid. Hij was getuige van de verovering van Berlijn door de Russen: ‘Alles lag in puin en het stonk er naar gas en lijken.’ Na de bevrijding werd hij zo ziek dat hij zijn studie pas in januari 1946 kon hervatten.
Opkrabbelen
Toen Bornewasser terug naar Nijmegen kwam, was de zwaar geschonden universiteit alweer enigszins opgekrabbeld. Studenten meldden zich druppelsgewijs bij hun alma mater. Weldra werden de eerste doctoraalexamens afgenomen en in maart 1945 begonnen de colleges provisorisch weer, meestal in de voormalige sociëteit aan de Oranjesingel. In het najaar startte een – toen al controversieel – proces van ‘zuiveringen’ onder hoogleraren en studenten.
De vraag was: welke criteria moesten worden gehanteerd om studenten te berispen of ze voor kortere of langere tijd uit te sluiten van inschrijving aan de universiteit? Van de 76 studenten die moesten verschijnen voor de zuiveringscommissie, werden er 25 onschuldig bevonden. De meeste anderen kwamen er met een berisping vanaf; enkelen werden voor langere tijd uitgesloten omdat zij de loyaliteitsverklaring hadden getekend of lid waren geweest van de NSB of het Nationaal Front.
Hoewel niet bestraft, werd de handelswijze van de ‘Omme(n)gangers’ algemeen veroordeeld. Dit achteraf onheuse oordeel kan alleen worden verklaard uit de ongenuanceerde scheiding tussen ‘goed’ en ‘fout’ die in die warrige naoorlogse tijd gold en menigeen verblindde voor redelijkheid en empathie. Aan de juistheid van zijn beslissing om zich in april 1943 bij de bezettingsautoriteiten te melden, heeft ook Bornewasser achteraf soms getwijfeld. Maar wat voor de achttienjarige de doorslag gaf, was het dreigement van represailles tegen zijn ouders. Vader Bornewasser was schoolhoofd in Voorst en daarmee een lokaal bekende figuur. Zijn naam prijkte al op een lijst van gijzelaars. Kon zijn zoon, de Nijmeegse geschiedenisstudent, ook maar overwegen tot een ander besluit te komen?
Jan Brabers is universiteitshistoricus van de Radboud Universiteit. Dit artikel verscheen ook in de uitgave Studeren in oorlogstijd die Vox samen met Nijmeegse historici maakte.
Bronnen: Jac. Bosmans e.a., Tot hier en niet verder! De RK Universiteit in oorlogstijd (Nijmegen 1993), Jan Brabers, Proeven van eigen cultuur. Vijfenzeventig jaar Katholieke Universiteit Nijmegen. Deel I 1923 – 1960 (Nijmegen 1998), Jan Brabers, ‘Johannes Antonius Bornewasser’, in: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden 2015-2016 (Leiden 2017), 64-70, Claartje Bulten e.a., ‘Studeren in Nijmegen voor, in en na de oorlog’, in: idem, Meesterlijk Nijmegen. Lustrumbundel ter gelegenheid van het 90-jarig bestaan van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Radboud Universiteit Nijmegen (Den Haag 2013), 41-50, Herman van Run, ‘Evenveel verhalen als er studenten waren’, in: KUZien. Kwartaalblad van de Katholieke Universiteit Nijmegen, nummer 37, herfst 1993, 12-16
Take Marifat schreef op 8 mei 2018 om 08:29
De hamvraag is natuurlijk wat de FIOD doet met deze informatie.
Nazi’s en neonazi’s mogen hun straf niet ontlopen. NOOIT!!! Identiteitsfraudeurs, moordenaars, rovers en treiteraars evenmin.
Luuk schreef op 11 april 2019 om 20:54
Interessant en mooi geschreven stuk!
P. van Weegen schreef op 5 juni 2021 om 21:51
Een mooi verhaal dat ik niet eerder gelezen had. Het is mooi dat verreweg de meeste hoogleraren een studenten tijdens de oorlog de juiste keuze hebben gemaakt.
Mijn (inmiddels overleden) ouders waren student aan de Nijmeegse universiteit in de oorlogsjaren. Mijn vader is ondergedoken om niet in Duitsland te werk te hoeven gesteld.