Blootliggend brein
Ik heb een blauwe pyjamabroek aan en een blauw pyjamajasje. Plastic klompen aan mijn voeten, waarin mijn sok steeds omlaag van mijn voet schuift. Mijn haar zit veilig opgeborgen onder een roze mutsje. Ik voel me onwennig tussen al die bedrijvigheid, tussen al die mensen die precies weten wat hun taak is in deze steriele ruimte.
Ik heb geen taak, dus loop ik maar zo min mogelijk in de weg. Op de achtergrond klinkt voortdurend een piepje, op elke hartslag één. Iedereen ziet er net zo uit als ik, sommigen met een groene muts, anderen weer een witte.
De bazen herken je aan hun uitstraling, de sfeer die om hen heen hangt, en de grote blauwe jas die ze aan krijgen als het spektakel begint. Het slachtoffer is gereduceerd tot slechts datgene wat van belang is de komende 3 uur: een stukje huid van zes bij vijf centimeter. Met een tondeuse heeft een van de bazen het haar daar weggeschoren en zachtjes weg gedept met een stukje plakband. Diezelfde baas maakt daar een incisie en spreidt de huid over de schedel. Met de ene hand boort hij een gat in het hoofd terwijl hij met de ander tegendruk biedt.
Ademen
Het is rood en wit, en vloeibaar en flubberig. Ik blijf mezelf eraan herinneren dat ik naar de binnenkant van iemands hoofd aan het kijken ben, maar ik wil er nog niet echt aan geloven. Ook niet als ik door de oculairen van de microscoop tuur naar de ruimte tussen brein en schedel in. Het lijkt net of ze ademen, onze hersenen. Lichtgrijs en glanzend alsof er een laagje gel op zit, met grillige lijntjes erop, de een wat roder, anderen paarsig en donkergrijs. Ik word er zowaar een beetje zweverig van, want iets magisch heeft het zeker. Op de fiets naar huis kan ik alleen maar denken: ‘Jeeemig, ik heb vandaag gewoon levende hersenen gezien.’