Bijna klaar II
‘Voor mijn gevoel heb jij dat ding al tien keer ingeleverd’, zegt een geanonimiseerde Vox-medewerker me. Tja. Het proefschrift en zijn deadlines: de eeuwig openstaande brug voor de promovendus. Soms is het een smoes, soms de waarheid.
Ik schreef al eerder over hoe je jezelf en anderen maanden-, jarenlang kan wijsmaken dat je Echt Bijna Klaar bent. Zelfs als het proefschrift inhoudelijk echt klaar is, gaat het ook zo met die allerlaatste deadlines: nú is het écht af, alles wat nu nog rest is bijzaak. Hmm.
Medio december leverde ik mijn proefschrift voor de laatste keer in bij mijn promotoren. Ze hadden allebei al hun oké gegeven, wilden er nog eventjes een keer naar kijken tussen Kerst en Oud & Nieuw. Ik vierde. Na een paar weken IJsland en Amerika had ik eind januari de laatste spelfouten en kromme zinnen verbeterd en verzond ik op een vrijdagavond om één minuut voor acht – het tijdstip dat het Spinozagebouw dicht gaat – mijn proefschrift naar de manuscriptcommissie. (Natuurlijk vergat ik in alle haast de bijlage en natuurlijk zag ik later dat ik de hoofdvraag verkeerd geherformuleerd had.) Ik vierde. Nu was het alleen nog wachten op goedkeuring en dan was het klaar.
Zes weken later kwam de goedkeuring. Ik vierde. Maar natúúrlijk was het nog niet klaar. Ik was hiervoor gewaarschuwd: als je die goedkeuring krijgt, moet je het proefschrift nog gereedmaken voor de druk. Je moet een drukker zoeken en een kaft (laten) ontwerpen. Je moet een cv schrijven, een dankwoord, een Nederlandse samenvatting. En je moet het hele boek nog opmaken. Appeltje eitje, dacht ik, wat ik ook schreef (in emoticons, natuurlijk) naar iedereen die er naar vroeg.
Ik had het manuscript zelf al in LaTeX geschreven, dus de opmaak was in feite al af. Een drukker had ik op aanraden van vrinden snel gevonden. Mijn kaft-illustrator stuurde me veelbelovende schetsen. Een cv schrijven is een makkie, het dankwoord was al zo goed als klaar in mijn hoofd en die Nederlandse samenvatting schreef zichzelf wel. Op dat laatste stond wel wat druk, want iedereen weet dat ik populariseren belangrijk vind. Maar mijn laatste hoofdstuk, de discussie, was op zich al een samenvatting van het hele proefschrift, dus die hoefde ik alleen maar te vertalen – toch?
Nja, niet dus. Wat een taaie boel. Dus ik herschreef de Nederlandse samenvatting, alsof ik over mijn proefschrift vertelde aan mijn moeder. Toen was dat klaar, en na wat Ooijpolderwandelingen en andere procrastinatiebezigheden leek het dan toch echt definitief. Het proefschrift ging naar de drukker. Ik vierde. Een paar dagen later kreeg ik de proefdruk, waar ik nog een en ander aan aanpaste, maar toen kon ook het definitieve bestand weg. Ik zette mijn handtekening en het proefschrift ging in productie. Ik vierde.
Twee dagen later zag ik dat ik in mijn cv had geschreven dat ik komende zomer ‘assistant profesor’ word. Heel profetisch. Koekoek. (Ik vierde.)
Maar goed, stomme spelfouten daargelaten. Nu het dus naar de drukker is, voor de echt, is het echt bijna klaar. Alleen nog het lekenpraatje maken. En de verdediging voorbereiden. De hapjes voor de receptie kiezen. En het diner. Bijna klaar. Bijna doctor. Bijna écht vieren.
Lees alle columns van Merel van Goch