Buschauffeur
Het schijnt dat een aanzienlijk aantal promovendi last heeft van het imposter syndrome. Vooral onder vrouwen schijnt het hip te zijn. Het houdt in dat je denkt dat je dat wat je hebt bereikt, alleen hebt bereik door toeval, of geluk, of goede timing. Dat je een fraudeur bent. Dat je ooit betrapt gaat worden, dat men er ooit achter gaat komen dat je helemaal niet zo goed bent als men schijnt te denken. Dat.
Er zijn ook mensen die zeggen dat het imposter syndrome niet bestaat (of dat dan juist weer mannen zijn, die dat beweren, dat weet ik niet), of dat het supernormaal is en dat íedereen het heeft of zou moeten hebben. Feit is: het is herkenbaar, voor veel mensen. Man of vrouw. Praat maar eens met een willekeurige twintiger. Ken jij iemand die níet onzeker is?
Ik vertelde eens tegen een vriendin dat ik tegen haar op kijk omdat zij altijd zo veel doet. “Huh”, zei ze. “Ik kijk juist tegen jou op omdat jíj zo veel doet.” Oh. Zo blijkt maar weer eens dat we wel heel goed naar anderen kunnen kijken, maar niet zo goed naar onszelf.
Zo ook een andere vriendin van me. Volgens velen gaat zij ooit een Nobelprijs winnen en hoef je je als gewone sterveling niet eens met haar te vergelijken, omdat ze een niveau op zichzelf is. Zelf heeft ze dat helemaal niet door. En misschien is dat juist ook wel goed, dat je kritisch op jezelf blijft. (Zo lang het niet té is, dus.)
Die laatste vriendin – die ik ook wel Databaas noem, omdat ze 1) eens in haar prachtige buitenlandse accent zei dat ze iets in wel drie databazen had opgezocht en 2) gewoon een databaas ís -, die waardeer ik juist omdát ze zo kritisch is. Op zichzelf en op alles om haar heen. Ze is eerlijk en oprecht en weet me met haar rake opmerkingen altijd op te beuren als ik weer een imposter-dagje heb. Zoals het een goede vriendin betaamt.
Zo zal ik nooit meer vergeten dat ik in het begin van mijn promotieproject eens haar kantoor binnenviel, zuchtend, steunend, jankend dat ik het allemaal niet kon. Die analyses niet, die theoretische modellen niet, dat lesgeven niet, bleh, ik kon niets, hoe was ik hier eigenlijk terecht gekomen, als ze uitvinden dat ik het allemaal niet kan pakken ze mijn baan af en wat dan..? Ik kan het niet, ik kan niks!
“Weet je wat ik ga doen?!” riep ik net iets te hard. “Ik word buschauffeur! JA! Lekker met een papieren bekertje automatenkoffie en een vormloos uniform de hele dag op de bus zitten! Ja! Heerlijk! Lekker rijden! Waarheen maakt me niet eens uit! Gewoon zonder na te denken rijden. Dát ga ik doen! Ik stop met de wetenschap, ik word buschauffeur!”
De Databaas keek me aan, legde een stapeltje papieren op haar bureau recht, en zei:
“Kun je dat dan wel, Merel, een bus besturen?”
Lees alle columns van Merel van Goch