Dat
Voor mijn promotieonderzoek leerde ik tientallen kleuters woorden die qua klank heel erg op elkaar lijken. Best heel moeilijk. Zaten ze totaal niet op te wachten, ook; ze gingen liever naar de poppenhoek of speelden een spelletje op het digibord. Maar als ik de woordleerstrategie duidelijk had gemaakt, gingen ze toch enthousiast aan de slag, want dat is het leuke aan kleuters: hoewel ze een moeilijke taak aan het doen zijn, blijven ze meestal toch enthousiast. Als ze in de laatste en moeilijkste fase van de training dan enthousiast riepen: ‘Juffrouw Merel, deze weet ik!’, dan wist ik: de woorden waren geleerd.
Als docent leer ik eerstejaarsstudenten academische vaardigheden aan. Ook best heel moeilijk; zitten ze ook niet op te wachten. ‘Weten hoe je correct moet refereren, wat heb je daar nou eigenlijk aan?’ Het leuke aan eerstejaars is dat ze vaak nukkig lijken, maar stiekem heel enthousiast zijn, ook al weten ze het zelf misschien niet eens. Academisch schrijven is ook moeilijk, hoor. Je moet op zo veel dingen tegelijk letten: structuur, argumenten, formeel taalgebruik en dan ook nog eens proberen niet per ongeluk mega-plagiaat te plegen. Ik raad studenten daarom altijd aan om al hun essays én de feedback te bewaren. Als je dan in januari terugkijkt naar hoe je in september schreef, wordt je progressie ineens zichtbaar. Die progressie is namelijk vaak langzaam en onopgemerkt. Als we dan aan het einde van cursus terugblikken, hoor ik vaak: ‘OMG Merel, dat ik dít toen toch niet wist!’ De academische vaardigheden zijn geleerd.
Ook ik leerde van alles, door dat promotietraject. Ik leerde nieuwe woorden, al dan niet via strategieën. Ik verfijnde mijn academische vaardigheden: structuur, argumenten, taalgebruik, geen plagiaat. Ik kijk terug naar wat en hoe ik vier jaar geleden schreef en denk, wat is deze?! Maar vooral leerde ik over mezelf. Moeilijk – zit je misschien ook niet zo op te wachten – maar belangrijk. Misschien is dit ook juist waar promoveren om gaat. Dat het niet per se gaat om wetenschappelijke opleiding, maar om persoonlijke ontwikkeling. (En dat je weet hoe je moet toetsen of die persoonlijke ontwikkeling wellicht de invloed op wetenschappelijke opleiding medieert.)
Je leert hoe je een – groot! – project moet managen, ja. En een boel over wetenschap en onderzoeksmethoden en je vakgebied. Maar ook dat je doceren onverwachts heel gaaf vindt, bijvoorbeeld. Wat je wel en niet leuk vindt. Dat je uit een motivatiedip van een paar maanden kunt komen. Waar de beste koffie te vinden is en waar een geheime magnetron staat. Dat je je grenzen kunt verleggen, je comfortzone kunt oprekken door erbuiten te gaan. Dat je je gevoel kunt en mag volgen. Onderhandelings- en argumentatievaardigheden. Hoe het niet moet, hoe het wel moet. Dat het, als je denkt dat het niet meer erger kan worden, toch nóg erger kan, maar dat je ook daar weer bovenop komt. Dat je tegenslagen kunt verwerken. En zure feedback. Dat alle dingen waarvan je denkt dat jou die nóóit zullen overkomen, ook jóu zullen overkomen, en dat je dat overleeft. Dat het allemaal niet uitkomt. En dat het allemaal toch heel belangrijk is. Dat.
Als het dadelijk hora est, dan weet ik: ik heb geleerd.
Lees alle columns van Merel van Goch