Holland Casino
Het is bijna nacht en donker. Ik zit op een bankje voor het Holland Casino, aan de Waal, onder een straatlantaarn. Het is maandag, bijna dinsdag.
Ik heb nooit geloofd in maandagnacht. Het woord gebruik ik voor het eerst. Ik heb het niet eerder uitgesproken, tot nu, achter mijn laptop, heel zachtjes: maandagnacht.
Op maandagnacht valt het doek van de dag, dacht ik altijd. Mensen zijn moe door hun eerste optreden van de week, vieren thuis stilletjes hun maandagavond en dromen al voordat de nacht is aangebroken.
Het blijkt een leugen. De Pannenkoekenboot ligt er inderdaad verlaten bij, maar een meter of tien verder staat een Duitse Land Rover. Geblindeerde achterruiten, motor aan, een bestuurder die op boer Marc lijkt. Een teken van leven.
Ik zit hier omdat mijn fiets weg is. Mijn fiets is weg en toen ik vanuit de bibliotheek naar huis liep, bleef ik lopen en stopte pas waar het asfalt water werd. Ik heb een dik boek bij me met kleine lettertjes.
Er komt een house beat uit het water. Ik zoek naar discovissen, zie in de verte dan een partyboot. Voor mijn neus vaart het gala van een middelbare school langs. Op mijn bankje schuift een vriend aan. Hij opent twee flesjes AH Pilsener. Pilsener is de naam van de Tsjechische stad waar het eerste pils gebrouwen werd.
‘Hoe gaat-ie?’
‘Prima.’
‘Nice’.
Het doek van de dag is niet gevallen. De serveerster van mijn vaste koffietentje loopt langs, hand in hand met een jongen. Ik wist niet dat ze een vriend had en zeg haar dat ik niet wist dat ze ook buiten het koffietentje bestond. Ze moet lachen.
De house beat is al een poosje gaan liggen. We staan op. Boer Marc rijdt weg. We zeggen nog wat over Lost in Translation en een dj en millenials en het verschil tussen leegte en openheid. De volgende ochtend loop ik naar de UB, waar ik een fietsbel van de universiteit krijg. Mijn fiets is nog steeds weg, dus besluit ik komend carnaval als fiets te gaan, mijn schouders als stuur met daarop een Radboud-rode bel.
Lees alle columns van Maarten van Gestel