Ranglijsten
Er valt veel af te dingen op de standpunten en aanbevelingen van Science in Transition, de actiegroep die vindt dat het wetenschappelijke systeem moet veranderen. Het position paper staat vol tegenstrijdigheden, aanvechtbare analyses en aanbevelingen die onzinnig zijn of open deuren intrappen. Piet Borst veegt er in NRC terecht de vloer mee aan. Toch is het kernprobleem waar Science in Transition aandacht voor vraagt reëel: er zitten perverse prikkels in het universitaire systeem en we zijn gefixeerd op meetbare doelen zoals aantallen publicaties, rendementen, en posities in rankings. Hierdoor verliezen we regelmatig het zicht op wat echt belangrijk is: de kwaliteit van onderwijs en onderzoek. Neem nu de internationale rankings van universiteiten zoals de THE en QS ranking. In de Volkskrant en de Correspondent wordt haarfijn uitgelegd dat de methoden waarmee deze lijsten worden samengesteld niet deugen, en dat er vooral reputatie wordt gemeten in plaats van kwaliteit. Toch blijkt uit alles dat ons college van bestuur deze ranglijsten belangrijk vindt en erop stuurt. Zo werd tijdens een recente facultaire bijeenkomst gepleit voor verdere inzet van postdocs in het onderwijs, mede omdat dit zou kunnen bijdragen aan een hogere positie van onze universiteit in deze rankings. Ik vind dit de omgekeerde wereld. Een ander voorbeeld is de Keuzegids Universiteiten. De rankings in deze gids zijn vooral gebaseerd op gegoochel met uitkomsten van de nationale studentenquête en het verband met kwaliteit is beperkt. Collegevoorzitter Gerard Meijer weet dit dondersgoed en meldt in een persbericht ‘onze focus ligt [..] niet bij de positie op een jaarlijkse ranglijst maar bij de dagelijkse kwaliteit van ons onderwijs en onderzoek.’ Maar scholieren die onze voorlichtingsdagen bezoeken lopen bij binnenkomst wel langs een haag van banners ‘Beste brede universiteit’. Ook ontving ik de afgelopen maanden vier taarten van het college vanwege de eerste plekken van Informatica en Informatiekunde in de Elseviergids en de Keuzegids. Anders krijg ik nooit taarten, dus die rankings zijn kennelijk toch belangrijk. Dit weekeinde bezocht ik met mijn zoon een voorlichtingsbijeenkomst van de bacheloropleiding bestuurs- en organisatiewetenschap in Utrecht. Volgens de Keuzegids Universiteiten staat deze topopleiding ‘sinds jaar en dag [..] fier bovenaan’ en ‘het programma is volgens haar studenten stimulerend, samenhangend en de gebruikte werkvormen zijn uitstekend’. De voorlichting werd verzorgd door een docente en een student die vertelden over het studieprogramma. In het tweede jaar staat bij de Utrechtse opleiding een cursus wetenschapsfilosofie van 7.5ec ingeroosterd. Omdat ik het wel interessant vond dat de opleiding zoveel aandacht besteedt aan wetenschapsfilosofie vroeg ik of men hier iets meer over kon vertellen. De docente gaf aan dat ze het antwoord niet wist en speelde de vraag door aan de student. Maar de student, die de cursus nota bene zelf had gevolgd, moest het antwoord ook schuldig blijven. Sterker nog, hij was niet in staat om de naam van ook maar één filosoof te noemen wiens werk tijdens deze cursus behandeld was! Ik vind het ongelooflijk dat een student bij een academische opleiding ruim tweehonderd uur besteedt aan de bestudering van een bepaald onderwerp, het bijbehorende tentamen haalt, en vervolgens niet in staat is er ook maar iets zinnigs over te zeggen. Hoe kunnen we dit schokkende gebrek aan kennis rijmen met de glorieuze eerste positie in de Keuzegids? Het antwoord is simpel: de score in de Keuzegids wordt vooral bepaald door de tevredenheid van de studenten. Of ze ook nog iets leren is niet relevant. Voordat we in Nijmegen gaan afgeven op de kwaliteit van het Utrechtse onderwijs moeten wij onszelf de vraag stellen of al onze studenten in staat zijn om voor alle cursussen die ze gevolgd hebben goed samen te vatten wat ze geleerd hebben. Zolang we deze vraag niet bevestigend kunnen beantwoorden stel ik voor dat we alle banners ‘Beste brede universiteit’ opgerold in de bezemkast laten liggen.