Vrijmarkt
Belg aan de Waal, is zijn alter ego. Ken Lambeets streek kort geleden vanuit Brussel neer in Nijmegen en is nieuw op de redactie van Vox. De komende weken schrijft hij over zijn ervaringen. Deel 3: de vrijmarkt.
Op Koningsdag gaat de wekker net zo vroeg als anders. De oranje tompoucen waarmee ik daags voordien mijn schoonfamilie probeerde te verrassen (‘je bent roomser dan de paus!’) liggen nog op de maag. Op weg naar de Goffert worden vlaggen met wimpel nog gauw uitgehangen, een zwalpende dronkaard laat een luide boer.
Een kwartier voor de officiële openingstijd arriveren we ter plekke, maar het is al over de koppen lopen in het Nijmeegse Central Parc. Koopjes doe je het best zo vroeg mogelijk, dat weten ze hier natuurlijk ook.
Kinderkledij
In het genre van de rommelmarkten mag ik me gerust een kenner noemen. In Brussel struinden we vanaf begin mei ieder weekend door een andere wijk op zoek naar – ja, naar wat eigenlijk? Ook de brocantes en vide-greniers in de glooiende weiden van de Franse regio Poitou-Charentes liggen me na aan het hart. Vorig jaar gingen we zelfs naar de braderie van Rijsel, de grootste rommelmarkt van Europa.
Op het eerste gezicht verschilt de vrijmarkt niet erg van andere rommelmarkten. Van hoogleraar tot metselaar: iedereen heeft de zolder leeggemaakt, de waren uitgespreid op grote lakens en zeilen. Jonge ouders proberen hun stapels kinderkledij voor een zacht prijsje te verpatsen, een kraam met hamburgers, worsten, friet en bier doet al van ’s ochtends vroeg goede zaken. De bezoekers zijn niet per se naar iets op zoek maar gaan straks wellicht niet met lege handen naar huis.
Toch heeft de vrijmarkt zo zijn particulariteiten. In Frankrijk en België trof ik vaak enige gelatenheid bij standjeshouders en bezoekers aan. Voor sommige mensen scheelde de opbrengst van de rommelmarkt een serieuze slok op een borrel. Als ik terugdenk aan de tristesse in de ogen van de Franse vrouwen op leeftijd naast hun in de winter in elkaar geknutselde kunstwerkjes die niemand kopen wou, vult mijn hart zich met weemoed.
Afpingelen
In de Goffert is er van dat soort landerigheid geen sprake. Vandaag moet gezellig zijn. Van dat besef lijkt iedereen doordrongen. Waren worden met het nodige volume aangeprezen, met toeters, bellen, rammelaars en muziek. Er wordt gelachen en gedold tussen verkoper en klant alsof het een lieve lust is. Een deel van de bezoekers heeft zich in het oranje getooid nu het nog kan, anderhalve maand voor het WK voetbal.
‘Het begint me te dagen waarom het zo goed gaat met de Nederlandse economie’
Het gezin is de hoeksteen van de vrijmarkt. Man, vrouw en kinderen hebben samen de zolder opgeruimd en zullen samen in de opbrengst delen. Bezoekers lokken, onderhandelen, het wisselgeld aannemen: ieder heeft zijn eigen taak. Tegelijk betreft het een pedagogisch project; het klein grut moet enige koopmansgeest worden bijgebracht. Sommige kinderen verkopen moppen of spelen viool of blokfluit om wat bij te verdienen. Bij hun ouders lijkt afpingelen soms meer competitie dan traditie. Het begint me te dagen waarom het zo goed gaat met de Nederlandse economie.
Hoe langer de vrijmarkt duurt, hoe meer de prijzen dalen – niemand wil die oude zooi terug op zolder sleuren. Bijgevolg kopen bezoekers steeds meer dingen die ze niet nodig hebben. Volgend jaar wordt hier exact dezelfde rommel aangeboden, zij het in een wisselende samenstelling.
Oranjebitter
Ruim tweeënhalf uur later voelen de benen als na een lange bergtocht en het hoofd als na een zware dag college. Trop is te veel en te veel is trop, zeggen we in België. Met een special post-edition van de Jan van Haasterenpuzzel (0,50 euro), een potje Gofferthoning (4,50 euro) en een nieuwe winterjas (4 euro) fietsen we naar huis.
In de binnenstad ga ik nog op zoek naar een glaasje oranjebitter, maar dat blijkt nergens te vinden. Gelukkig is het ook nuchter genieten van de beelden van de koninklijke familie die op bezoek is in Groningen – ze zijn toch zo gewoon gebleven, meneer. Dat onze Willem maar gauw opnieuw jarig is.
Lees alle columns van Ken Lambeets