De laatste paters van het Berchmanianum
Afgelopen week zijn de laatste bejaarde bewoners van klooster Berchmanianum - voornamelijk jezuïeten - verhuisd naar een nieuw woonzorgcentrum in Brakkenstein. Daarmee is een einde gekomen aan een tijdperk. Reden voor Vox om een reportage uit december 2014 nogmaals te publiceren. Annemarie Haverkamp verbleef 24 uur tussen de intellectuele paters.
Vanuit zijn raam kijkt pater Ziggelaar op de verlichte tennisbanen aan de overkant van de Heyendaalseweg. Af en toe doorbreken kreten van sportende studenten de stilte in het huis. ‘Hier beneden, waar nu de hertjes staan, hadden wij vroeger onze sportvelden’, vertelt de pater. In sportpak rende hij achter een hockeybal aan. Dat was eind jaren veertig. De oorlog was nog maar net voorbij.
Guus Ziggelaar (86) woont op de derde verdieping van het klooster Berchmanianum. Het woord klooster zal hij zelf niet in de mond nemen. De jezuïeten spreken van een ‘huis’. Een klooster suggereert beslotenheid en mystiek. Maar jezuïeten verschuilen zich van oudsher juist niet achter muren. Ze maken volop deel uit van het maatschappelijke leven. Het huis is er om te eten, te slapen en te bidden.
In het Berchmanianum zou hij drie jaar filosofie studeren, zoals alle jezuïeten
Hij was een knaap van 21 toen hij vanuit zijn woonplaats Amsterdam naar Nijmegen kwam. In het Berchmanianum zou hij drie jaar filosofie studeren, zoals alle jezuïeten tijdens hun vorming. ‘Mijn jaar telde 33 jongens’, vertelt Ziggelaar en zijn oude ogen lichten even op. Het leven tussen de religieuzen beviel hem. Zijn kamer was half zo groot als de kamer die hij nu heeft. Er pasten een bed en een bureau in. Dineren deed je samen in de eetzaal, refter genaamd. Eigenlijk net als nu.
HISTORIE
In 1929 werd het Berchmanianum geopend als studiehuis voor jezuïeten, veertig jaar later werd het een woon- en zorginstelling voor mannelijke religieuzen. Het huis is ontworpen door Joseph en Pierre Cuypers jr. In de Tweede Wereldoorlog was het gebouw in handen van de SS, die het in het geheim hadden omgebouwd tot een arische fokkerij (‘Lebensbornheim’). Het is nooit als zodanig in gebruik genomen.
Vanavond om zes uur heeft hij beneden de broodmaaltijd genuttigd. Nu is het bijna acht uur en leest hij achter zijn laptop het nieuws uit Vaticaanstad. ‘Maar ook het wereldnieuws.’ De wereld is voor hem geen onbekende. Letterlijke getuigen zijn de beschreven luchtpostenveloppen die hoog liggen opgestapeld in zijn kast. Pater Ziggelaar woonde een paar jaar in Kenia, maar het grootste deel van zijn werkende leven bracht hij door in Denemarken. Hij herinnert zich hoe hij daar terechtkwam.
‘We zaten met de jongens onder het prieeltje op het landgoed – het staat er nog. We hadden het erover wie waarheen zou gaan. Het woord Denemarken was wel gevallen, maar ik had nooit gedacht dat ik degene was die daarheen zou vertrekken.’ De beslissing kwam van de provinciaal (overste). De orde timmerde stevig aan de weg in die jaren en in Denemarken was een nieuw jezuïetengymnasium gesticht. Bevoegde leraren waren nodig om degelijk katholiek onderwijs te verzorgen. De jezuïeten hadden een rijke traditie van lesgeven en waren populair bij de bisschoppen. ‘Aan de universiteit van Kopenhagen heb ik wiskunde gestudeerd.’
Pater Ziggelaar stopt zijn verhaal omdat er op de deur wordt geklopt. De verzorging. Of hij iets wil drinken? ‘Vanavond graag twee glazen. Ik heb bezoek.’ Het wordt twee keer appelsap. ‘Prosit’, zegt hij en hij heft zijn glas. In Denemarken promoveerde de Hollander. Hij publiceerde artikelen en verbleef op de universiteit in de tijd dat de grote natuurkundige en Nobelprijswinnaar Niels Bohr (1885-1962) daar nog rondliep. Een aantal jaren geleden, hij herinnert zich niet meer precies hoeveel jaar, werd pater Ziggelaar terug naar Nederland gehaald. ‘Dat voelde als thuiskomen’, zegt hij met een dankbare blik. Net als zestig jaar geleden, bevalt het leven in het Berchmanianum hem. Hij studeert nog altijd. Boeken heeft hij nauwelijks op zijn kamer, want een jezuïet kent geen bezit. Inkomsten worden gedeeld en wie iets nodig heeft, klopt aan bij de leiding. In de huisbibliotheek vindt hij alles. Net als veel van zijn medebewoners komt hij nu helaas nog maar weinig buiten. Het is de ouderdom.
Kritische denkers
Een deel van de eerste verdieping is niet alleen schaars verlicht op de late avond, maar ook afgesloten. Hier wonen jezuïeten die niet meer weten waar ze wonen. De afdeling is alleen toegankelijk met een cijfercode. Behalve professionele zorgverleners, bezoeken de ‘goede’ paters hun broeders. Noem het mantelzorg. Zo werkt het in woongemeenschap Berchmanianum.
Op de begane grond schenken andere broeders zich nog een borreltje in. Op tafel staan zoutjes, de stoelen zijn groot, roze en zacht. Hoe het hier vroeger was? Dat weten de mannen nog precies. ‘Dit was het biologielokaal.’ Het Berchmanianum mocht dan een studiehuis zijn waar filosofie werd onderwezen, die alfa’s moesten ook bèta-vakken tot zich nemen. Jezuïeten staan bekend als kritische denkers die uitwaaierden naar alle wetenschapsgebieden. Veel van hen werden hoogleraar, al dan niet in het buitenland. De orde is gestoeld op het gedachtegoed van Ignatius van Loyola (1491-1556). De kern: door veel bidden, stilte en meditatie (‘geestelijke oefeningen’) vindt elke pater God en zijn eigen weg. Elk jaar gaan alle jezuïeten acht dagen in retraite.
Als pinguïns liepen ze in hun zwarte toog achter elkaar door de wijk Brakkenstein
‘In de kelder speelden we als jongens toneel en muziek’, vertelt pater Stoffels, die minister (hoofd) is van het huis. Hij nipt van zijn Hertog Jan als hij verhaalt over de fles whisky die eens werd binnengesmokkeld door een jaargenoot. ‘Die dronken we in het geheim in het donker op.’ Eens in de week moesten de jonge paters naar ‘campagne’, een buitenverblijf. Als pinguïns liepen ze in hun zwarte toog achter elkaar door de wijk Brakkenstein. Eindbestemming was de Hooge Hoenderberg in Groesbeek, daar moesten ze verplicht ontspannen in de buitenlucht.
Om stipt half elf staat pater Stoffels op uit zijn stoel. De meeste andere zitplaatsen zijn al verlaten. ‘We gaan sluiten.’ Hij verzamelt de glazen op het aanrecht en dooft de lichten. De nacht breekt aan in het huis Berchmanianum. De bosrijke tuin van wat ooit landgoed Heyendaal was, is ongeschikt voor een nachtelijke wandeling. Het is er aardedonker. Aan de andere kant van het hek fonkelen de letters Radboud Universiteit bovenop de Erasmustoren als sterren aan de hemel.
Lief huis
Pater Ziggelaar is nauwelijks hoorbaar als hij in de kapel de hosties uittelt. Zachtjes schuifelt hij achter zijn rollator terug naar de sacristie. Vandaag, 26 november, is een grote dag in het Berchmanium. Het is het Berchmansfeest. De sterfdag van de naamgever van het huis, de heilige Jan Berchmans (1599-1621), wordt gevierd. Beneden in de aula krijgen de gasten koffie met gebak. Ziggelaar is koster en bereidt net als elke dag de ochtendmis voor. Maar nu komt er hoog bezoek: de provinciaal uit Brussel en hulpbisschop Van Burgsteden uit Haarlem. ‘Ik moet even naar de kazuifels kijken’, verontschuldigt hij zich.
Als de klok in het torentje onder het koperen dak elf keer slaat, begint de dienst voor een kleine vijftig bezoekers. Voorin de kerk zitten de rolstoelers. Door het verplegend personeel zijn ze binnengereden. Sommige oude paters hebben niet meer de kracht hun hoofd rechtop te houden. Toch zijn ze er, om mee te doen aan het gebed en te luisteren naar de bemoedigende woorden van de hulpbisschop. De superior (overste) van het huis vraagt Gods hulp om te zorgen ‘dat de sfeer uit dit huis niet verloren gaat op de nieuwe locatie’. Amen.
Oude mensen zoals hij kun je beter niet meer verplaatsen
Ziet Guus Ziggelaar op tegen de verhuizing naar de nieuwbouw in Brakkenstein? Ja, zegt hij. Oude mensen zoals hij kun je beter niet meer verplaatsen. In de sacristie wrijft hij met een witte doek de kelk van de miswijn droog. Dit mooie huis is hem lief vanwege de sfeer. Door de glas-in-loodramen valt zachtgeel licht op de houten vloer die charmant kraakt als hij naar de kraan loopt. Toch begrijpt hij heel goed dat het de toekomst is die ertoe doet, niet het verleden. Ze zijn nog maar met zo weinig jezuïeten in Nederland. Hooguit tachtig, waarvan de meesten in dit huis wonen en ouder zijn dan 65. In Azië en in Zuid-Amerika, daar barst het van de jonge aanwas. Een troost, want zo zal het charisma van Ignatius niet uitsterven. De jezuïeten van 2051 hebben alleen een andere kleur.
Veranderde wereld
Medebewoner Frans Kurris is 88. Hij ziet het niet als een verlies dat van de Nederlandse tak straks nog maar een handjevol jezuïeten over zal zijn. ‘We hoeven niet in deze vorm door te gaan. Het volkschristendom verandert in een keuzechristendom. In 1944 was het net zo normaal om jezuïet te worden als het nu is om psycholoog te worden. De wereld is veranderd. Nu komen ook leken naar ons toe omdat ze gegrepen zijn door de spiritualiteit van Ignatius. Gewone vaders en moeders.’
Pater Kurris heeft onlangs zijn proefschrift geschreven. Na zijn werkende leven als priester had hij er eindelijk tijd voor. De door hem verzorgde Franse vertaling van een boek van een vriend is ook net klaar. Hij is gezegend met een fit lijf en reist zelf nog op en neer naar Den Haag, waar zijn parochie stond. Daar bezoekt hij oude mensen. Tijdens de feestelijke viergangenlunch in de refter laat hij zich graag wijn bijschenken. ‘We hebben het hier zo goed’, verzucht hij.
Net als Ziggelaar geeft het hem een gerust gevoel dat de universiteit het huis heeft gekocht. De jezuïeten waren altijd verbonden met de academische wereld. Als jongen koos hij heel bewust voor deze orde. Vanwege die combinatie tussen geloof en intellectualisme. ‘Jezuïeten kunnen net zo gemakkelijk over politiek praten als over theologie.’
‘Och die tuin, nee, die hebben we straks niet meer. Maar in hoeverre profiteer ik daarvan?’
En wees nou eerlijk. Die nieuwbouw wordt prachtig. Ieder zijn eigen appartement. Met wc en douche. Dat hebben ze nu niet. Moeten ze er ’s nachts uit, dan stiefelen ze op hun oude benen de gang op. ‘Och die tuin, nee, die hebben we straks niet meer. Maar in hoeverre profiteer ik daarvan? Ik zet er geen plantjes in.’
Het personeel verhuist mee, dat is het belangrijkste. De kok, de koffiedame en de verzorgenden die nu schalen chocolademousse op de gedekte tafels zetten. Paters die niet zelf kunnen opscheppen, worden geholpen door hun broeders of krijgen een kant en klaar bordje. De broze bewoners van de gesloten eerste verdieping worden respectvol in hun eigen omgeving gevoerd.
Het is woensdagmiddag drie uur als het laatste geslof op de gangen verstomt. Het feest is voorbij, de paters nemen hun rust. In de sacristie hangen de kazuifels al klaar voor de mis van morgenvroeg. In de kleur groen, want het betreft een doorsnee dienst. Guus Ziggelaar heeft alles keurig voorbereid. Op zijn kamer met uitzicht op het sportcentrum geeft hij de enige plant in de vensterbank water. Met een groen gietertje. Straks, om half zes, zal hij de lift nemen en op de deur kloppen van Nico Sprokel, een groot filosoof. De pater is blind en doof, maar een van de knapste geleerden die het huis heeft gekend. Hij zal hem een arm geven en begeleiden naar de eetzaal, zoals elke avond.
Naschrift: Pater Kurris en pater Sprokel zijn inmiddels overleden.
A.W.Kreps schreef op 19 december 2016 om 19:13
Vraag: zitten/zaten er geen fraters/broeders daar ?