Als de duisternis valt, nemen steenmarters, muizen en vogels de campus over
Je bent je er misschien niet dagelijks van bewust, maar de universiteitscampus is ook het territorium van allerlei dieren. De ene soort wordt beschermd, de andere met man en macht bestreden.
Wie wil weten welke bijzondere dieren er zoal wonen op de universiteitscampus, moet bij Ferry Soetekouw van het Universitair Vastgoed Bedrijf (UVB) zijn. Als projectmanager voor de herinrichting van het bos rond het Berchmanianum, was het zijn taak in kaart te brengen welke soorten daar rondlopen, -vliegen en -kruipen.
We spreken af bij het Elinor Ostromgebouw voor een dierentour over de campus. Maar voordat we op pad gaan, moet Soetekouw even een telefoontje plegen. ‘Kun je de ladder alvast klaarzetten?’ vraagt hij een collega die bij de Houtlaan is. ‘Ik heb de ecoloog beloofd dat ik een kijkje ga nemen bij de steenmarters.’
‘Er vliegen hier verschillende soorten vleermuizen: de dwerg, de rosse en de laatvlieger’
De inventarisatie van dieren in het bos was een vereiste om vergunningen te krijgen voor de werkzaamheden op de campus. ‘We moesten weten met welke soorten rekening te houden bij de nieuwbouw van de faculteit voor sociale wetenschappen, de aanpassingen van het Berchmanianum en de herinrichting van het bos.’ Op de Willem Nuyenslaan, die langs het bos loopt, staat Soetekouw stil. Hij pakt zijn telefoon en scrolt door het lijvige document dat ecologen maakten over alle dieren in het gebied. ‘Er zijn hier natuurlijk spreeuwen, mussen en merels, maar daar hoeven we geen speciale maatregelen voor te treffen.’ Een greep uit andere soorten in het bos: de alpenwatersalamander, de vos en de uil.
Vleermuizen
Vanaf de bosrand wijst Soetekouw naar de onopvallende kastjes, een paar meter hoog in de bomen. Het zijn verblijven voor vleermuizen. ‘Er vliegen hier verschillende soorten: de dwerg, de rosse en de laatvlieger.’ Het is lastig in te schatten wat vleermuizen precies nodig hebben, legt Soetekouw uit. Dat gold bijvoorbeeld bij het plaatsen van de kastjes: ‘Het is geen exacte wetenschap. Je kunt niet met zekerheid zeggen welke plek ideaal voor ze is.’
Soetekouw slaat linksaf richting het Berchmanianum. Rechts zien we een houten insectenhotel hangen op een paal in een omgeploegd veld. ‘Het ziet er nog kaal uit, maar hier komt straks een bloemenveld.’ Het hotel is zo ingericht dat het deze lente en zomer een aantrekkelijk viersterrenonderkomen is voor allerlei soorten insecten: van bijen en vlinders tot lieveheersbeestjes en oorwurmen.
Terwijl deze insecten gekoesterd worden, worden vlakbij, rond het Pieter Bondamplein, voorbereidingen getroffen ter bestrijding van een klassegenoot. Een insect dat grote overlast kan veroorzaken en daarom actief wordt bestreden: de wesp. De eerste zogeheten ‘waspinvallen’ worden begin april geplaatst. Het is belangrijk ze vroeg neer te zetten, zodat wespenkoninginnen erin vliegen en geen nieuwe nesten kunnen stichten.
Muizenval
Van alle ongedierte vraagt echter niet de wesp, maar de muis die in universiteitsgebouwen vertoeft de meeste tijd van zijn bestrijders. ‘Een muis kan door elk gaatje waar je een potlood doorheen kunt steken. Het diertje heeft bovendien maar drie tot vijf gram voedsel per dag nodig om te overleven. Op de universiteit mag overal gegeten en gedronken worden. Deuren en ramen gaan open en dicht.’ Ingrid Roelofsen, contractbeheerder Schoonmaak, afval en ongediertebestrijding voor het UVB, somt de naakte feiten op. Ze wil er maar mee zeggen: de universiteit is een ideale omgeving voor de muis. In de praktijk bestrijd je muizen het effectiefst door afval en etensresten niet te laten slingeren. Daar kunnen studenten en medewerkers bij helpen door afval in de afvalbakken te gooien.
Een van de manieren waarop muizen in drukbezochte gebouwen worden gevangen, is met de zogeheten ‘radar’: een witte plastic buis op de grond, met daarin bewegingssensoren die afgaan als er een muis doorheen trippelt. Dan klappen de rode kleppen aan de uiteinden dicht en kan de muis niet meer ontsnappen. Vervolgens komt CO2 vrij, waardoor de muis buiten bewustzijn raakt en vervolgens sterft.
We zetten weer koers richting het Berchmanianum, door het bos. Rechts loopt een pad dieper het bos in, maar dat is afgezet. Dit stukje campusnatuur is omheind, omdat er een haviksnest is gespot. ‘In februari, maart en april moet het rustig zijn rondom het nest, zodat de havik kan broeden als zij dat wil’, zegt Soetekouw.
‘Het was hier één grote bende van uitwerpselen en troep van de steenmarters’
Aan de rand van het ‘haviksbos’ staat ook een speciaal ingericht onderkomen voor de steenmarters die ecologen aantroffen. Die hadden zich onder meer de zolder toegeëigend van een bijgebouw van het Berchmanianum, aan de Houtlaan 2. ‘Vroeger waren daar appartementen van de paters.’ Nadat die waren vertrokken, namen de steenmarters hun intrek.
Nu is op de begane grond een fietsenstalling. Soetekouw pakt de ladder die voor hem is klaargezet, opent een houten luik in het plafond van de stalling en klimt naar boven, de zolder op. ‘Het was hier één grote bende van uitwerpselen en troep van de steenmarters’. Hij loopt door de stoffige, donkere ruimte onder het dak. De ruimte is vorig jaar gesaneerd, maar de steenmarters zijn nog welkom. Er staat een speciaal ingerichte houten box met glas- en steenwol waarvan de dieren gebruik kunnen maken. Ferry Soetekouw zoekt naar sporen, maar de steenmarter lijkt zijn weg naar boven sinds de verbouwing niet meer te hebben gevonden.
Ook buiten op de parkeerplaats zijn maatregelen genomen voor de dieren op de campus. Soetekouw wijst naar de straatlantaarns. ‘We gebruiken nu ledlicht dat omlaag straalt, in plaats van omhoog. Dat is beter voor de vleermuizen. En wij hebben toch alleen beneden licht nodig.’
De mens moet inschikken
Hoe kan het dat we muizen bestrijden, terwijl we vleermuizen beschermen? Dat we in het bos vleermuizenhuisjes ophangen, terwijl we de ‘gewone’ muis juist willen weren uit de gebouwen? Dat komt door onze dominante houding ten opzichte van de niet-menselijke natuur, zegt Martin Drenthen, natuurfilosoof aan het Institute for Science in Society. ‘De mens is geneigd de natuur te beoordelen op basis van het nut voor zichzelf.’
De eerste inspanningen om de natuur te beschermen, eind negentiende eeuw, waren vooral gericht op de mens. De natuur moest behouden worden, opdat wij er op de lange termijn de vruchten van konden plukken. De tweede fase van natuurbescherming, begin twintigste eeuw, was eveneens gemotiveerd door een menselijke behoefte: ‘namelijk de wens om van ongerepte natuur te genieten’. De natuur moest daarvoor ook beschermd worden tégen ons.
Pas vele jaren later kwam het concept in trek van natuurbeheer omwille van wat er in die natuur leeft. ‘Respect voor de natuur en rentmeesterschap, dat soort concepten zijn nu belangrijker’, zegt Drenthen. Een stukje bos voor de havik, speciaal licht voor de vleermuis, een hok voor de steenmarter. Het zijn voorbeelden van kleine aanpassingen die de mens kan doen om dieren de ruimte te geven.
‘Bijna alle landschappen worden niet alleen door ons bewoond, maar ook door andere soorten. Vleermuizen zijn een goed voorbeeld. We leven langs elkaar heen. Zij leven vooral ’s avonds, als wij er niet zijn. Wat voor ons relevant is, is dat voor hen niet. Onze levens overlappen amper. We kunnen best een beetje rekening houden met elkaar. Dat is wellicht lastiger bij soorten die wel eens voor overlast zorgen. Maar ook daar is het de uitdaging een gepaste omgang met elkaar vinden en te leren dat wij mensen af en toe moeten inschikken.’