Stefan Collini waarschuwt voor consumentisme in de academische wereld
Prof. Stefan Collini, hoogleraar aan de universiteit van Cambridge, staat bekend om zijn boeken over de rol die universiteiten spelen in de maatschappij. Hij is een prominente criticus van de neoliberale politiek in het hoger onderwijs en een welbespraakte voorvechter van de geesteswetenschappen. De komende drie maanden is hij gasthoogleraar aan het Institute of Historical, Literary, and Cultural Studies van de Faculteit der Letteren. ’Nederlandse poëzie moet in het Nederlands onderwezen worden.’
Twee dingen zijn Stefan Collini opgevallen sinds zijn aankomst in Nijmegen, vijf dagen geleden. Ten eerste, de uitzonderlijk harde wind. Ten tweede, hoe goed de Nederlanders het Engels beheersen. ‘Jullie spreken allemaal zo goed Engels vergeleken met de meeste mensen in andere Europese landen. Het lijkt hier bijna een tweetalige universiteit. Voor een Engelsman is dat een groot voordeel.’
Op uitnodiging van de Faculteit der Letteren is de professor intellectuele geschiedenis en literaire kritiek de komende drie maanden in Nijmegen te gast. Zijn werk bestaat voornamelijk uit het geven van colleges, meedoen aan publieke discussies en deelnemen aan de activiteiten van de gastinstelling. Of, zoals Collini het zegt, ‘onder de mensen zijn en met hen praten over hun huidige werk’.
Voor de Faculteit der Letteren is Collini een tijdelijke, maar buitengewone ‘vangst’. Hij schreef bestsellers over de maatschappelijke rol van universiteiten, zoals Speaking of Universities en What are Universities for? (vertaald naar het Nederlands onder de titel Waar is de universiteit voor nodig?). In zijn werk bekritiseert hij de onderwerping aan de markt en de toenemende invloed van zogenaamde ‘aansprakelijkheid’ binnen universiteiten en hoe studenten door deze processen meer en meer tot consument gemaakt worden, alsof ze zich in een supermarkt bevinden in plaats van een universiteit.
‘Mijn kritiek op universiteiten is terecht, maar heeft geen invloed op het beleid’
Uw boeken What are Universities for? en Speaking of Universities dragen bij aan de groeiende kritiek in boekvorm op de universiteit als bedrijf. Luisteren overheden? Ziet u verbetering in de manier waarop zij hun beleid vormgeven?
‘Ik geloof niet dat beleidsveranderingen op de korte termijn hier erg waarschijnlijk zullen zijn. In Groot-Brittannië hebben we een regering die over het algemeen vasthoudt aan neoliberaal beleid, waarmee zij min of meer het marktdenken opdringt aan verschillende aspecten van het leven, niet alleen onderwijs. Die regering heeft op andere gebieden al laten zien dat ze compleet doof is voor kritiek. Ik denk dan ook dat hoewel de kritiek op universiteiten van mij en anderen terecht is – en ook door sommigen in de regering wordt gelezen – dit niet leidt tot nieuw beleid’.
‘Maar er zijn meer redenen waarom ik kritiek heb op het hedendaags hoger onderwijs. Allereerst wil ik dat we voor onszelf, als academici en studenten, beter verwoorden wat we aan het doen zijn. Velen van ons zijn van mening dat de categorieën en beschrijvingen die voortvloeien uit overheidsbeleid niet adequaat zijn. Een bijproduct van het verwoorden van een duidelijkere visie is dat als we dat soort discussies collectief kunnen voeren, het ook ons moreel verbetert. Wanneer ik universiteiten in Groot-Brittannië bezoek, valt het me in het bijzonder op dat de academische staf en tot op zekere hoogte ook de masterstudenten zich nogal gedemotiveerd voelen. Ze zien de situatie als uitzichtloos, alsof de universiteiten onsympathiek behandeld worden door de overheid. Met zo’n stemming is het bijzonder moeilijk om hoogwaardig onderwijs of onderzoek te leveren.’
De Nederlandse onderwijssector, waaronder het hoger onderwijs, is ontwricht. Er wordt gedemonstreerd voor meer investeringen. Is dit soort politieke actie nodig voor de verdediging van de openbare universiteit? Of kunnen we ons beter richten op de zoektocht naar een duidelijk en overtuigend argument?
‘Ik denk dat het allebei noodzakelijk is. Zulke politieke actie is belangrijk om de belangstelling voor deze vragen te vergroten. Niet alleen om te proberen de huidige regering te overtuigen, maar ook om de maatschappelijke rol van universiteiten onder de aandacht te brengen. Ik denk ook dat onderschat wordt hoe zulke georganiseerde demonstraties bijdragen aan de ontwikkeling van de deelnemers.’
Enkele jaren geleden werd in Nederland een nieuw leenstelsel voor studenten ingevoerd. Studenten moeten nu meer geld lenen. Welke lessen kan de Nederlandse overheid trekken uit de Britse ervaringen, waar het hoger onderwijs nog veel duurder is?
‘De vraag over collegegeld heeft verschillende kanten. Wat waarschijnlijk het meest aan de orde komt, is de mogelijk afschrikkende werking op mensen met een minder bevoorrechte maatschappelijke achtergrond. Zij maken zich meer zorgen over mogelijke schulden. Dat is echt een probleem, al zijn er aanwijzingen in Groot-Brittannië dat het bestaan van het systeem an sich niet per se een ontmoedigend effect heeft op mensen uit minder bevoordeelde milieus.’
‘De hele maatschappij plukt de vruchten van onderwijs’
‘Een ander aspect is de rechtvaardigheid van het financiële systeem. Het collegegeldsysteem legt de nadruk op (voormalige) studenten die hun lening terugbetalen, of zij nu wel of niet veel geld verdienen. Dit vindt tegenwoordig veel weerklank: degene die profijt heeft van een opleiding, moet voor die opleiding betalen. Dat vind ik misleidend. De hele maatschappij plukt de vruchten van het onderwijs. Door collegegeld wordt een openbaar belang dat collectief gefinancierd zou moeten worden juist een zaak van het individu.’
‘Een derde aspect is dat collegegeld een model van consumentisme bevordert en het idee voedt dat universiteiten elkaar beconcurreren in een markt. Er zijn redenen om ons daar zorgen over te maken. Hoe hoger het collegegeld wordt, hoe meer deze risico’s naar voren komen.’
Ziet u het consumentisme van studenten als een gevolg van het duurder worden van hoger onderwijs?
‘Ik denk dat het een bewuste keuze was van deze en de vorige Britse regering om studies aan Britse universiteiten meer tot een consumptiegoed te maken. Deels om de rechten van consumenten te introduceren, waaronder het recht om te klagen en om waar voor je geld te krijgen. In Groot-Brittannië worden studenten eigenlijk aangemoedigd om over hun ervaringen te denken als consument en docenten als dienstverleners te zien, in plaats van onderwijs te beschouwen als een openbaar belang waarvan de student profiteert.
‘We hebben nog niet alle gevolgen hiervan kunnen zien, maar in de Verenigde Staten heeft men al veel meer ervaring met studenten en ouders die bijvoorbeeld een recht op hoge cijfers of goede studieresultaten eisen. Er zijn talloze voorbeelden van klachten over hoe een examen is beoordeeld, met het argument “ik heb hier veel geld voor betaald.” We zien nu ook in Groot-Brittannië de eerste tekenen van dat soort druk. Als gevolg van de manier waarop universiteiten worden beoordeeld, aan de hand van een mechanisme waarbij rekening wordt gehouden met de mening van de student, is het in het belang van de universiteiten om hun studenten met hogere cijfers te laten afstuderen. Er is cijferinflatie – de resultaten zijn omhoog gegaan. Het lijkt erop dat we het studenten steeds meer naar de zin aan het maken zijn, in plaats van hun een goede opleiding te bieden. Tussen die doelen bevindt zich een spanningsveld. Een woord dat hierbij erg belangrijk is in de Britse context is “studenttevredenheid”.’
U bent een sterk pleitbezorger van de geesteswetenschappen. In Nederland staan deze onder grote druk. Omdat er niet genoeg studenten worden aangetrokken, wordt de studie Nederlandse Taal en Cultuur vanaf volgend jaar niet langer gegeven aan de Vrije Universiteit – het levert niet genoeg op. Hoe kijkt u hier tegenaan?
‘Ik zie het met ontzetting aan. Je kunt niet zeggen dat het simpelweg een gevolg is van de recente veranderingen in het hoger onderwijs. Het is een gevolg van de nadruk op utilitaire afwegingen sinds de jaren tachtig, waardoor recente generaties studenten minder zekerheid hebben over hun economische toekomst of de garantie op een baan en waardoor systematisch van alles is verslechterd of gedevalueerd. Alles wat met cultuur te maken heeft, had vroeger veel maatschappelijk aanzien. Dat is nu veel minder het geval.’
‘Toewijding van universiteiten aan het bieden van onderwijs en onderzoek in de taal van hun eigen gemeenschap is belangrijk’
Ik denk ook dat universiteiten een zekere verantwoordelijkheid hebben om belangrijke vakgebieden te blijven ondersteunen, zelfs al is het aantal studenten klein. Daarvoor kan enige vorm van kruissubsidie nodig zijn, het onttrekken van geld bij iets winstgevends om iets verlieslijdends te ondersteunen. Het is belangrijk dat universiteiten volledig toegewijd zijn aan het behoud van onderwijs en onderzoek in de taal, cultuur en geschiedenis van hun eigen gemeenschap. Ergens anders gaat dat namelijk niet gebeuren! Als niemand in bijvoorbeeld Noorwegen Noorse literatuur wil studeren, gaan mensen het ergens anders ook niet doen. Wellicht hoeft niet iedere universiteit ieder klein vakgebied te behouden, maar op landelijk niveau moet er een strategie zijn om de systeembrede levensvatbaarheid ervan te garanderen. Dat betekent dat universiteiten niet simpelweg gezien moet worden als afzonderlijke, met elkaar concurrerende economische eenheden.’
Daarbij moet wel opgemerkt worden dat de Universiteit van Amsterdam nog steeds Nederlandse Taal en Cultuur aanbiedt.
‘Voorlopig, maar misschien slaan ze daar later dezelfde weg in en dan gaat het toch nog fout.’
Tegelijkertijd trekken Nederlandse universiteiten steeds meer buitenlandse studenten aan. Zou het schadelijk zijn als Engels de lingua franca wordt in het Nederlandse hoger onderwijs?
’Ik ben groot voorstander van een internationale studentengemeenschap, maar heb mijn bedenkingen bij de dominante rol van de Engelse taal. In het kader van de erkenning van onderzoek, carrière en promoveren betekent dit dat bepaalde publicaties en bepaalde onderzoeksgebieden automatisch bevoordeeld worden, omdat deze beschouwd worden als internationaal. Als iemand aan vergelijkend onderzoek werkt waarin materiaal in het Engels voorkomt, zal het lijken alsof dat onderzoek een grotere reikwijdte en betekenis heeft dan onderzoek dat wordt gedaan in de lokale taal. En dat klopt niet! Als iemand dé expert is in middeleeuwse Nederlandse poëzie, is diegene misschien wel een betere academicus dan iemand die onderzoek doet naar ras en gender in verschillende landen, maar publiceert in het Engels.’
‘Ik heb aan meerdere Europese universiteiten meegekeken bij vakken die werden gegeven in het Engels, en op een bepaalde manier is dat een grote verdienste. Het is internationaal en er vindt echte communicatie plaats. Daar is niets mis mee. Maar soms vinden alle docenten en studenten het moeilijk om recht te doen aan de nuances en details van bepaald materiaal als ze een vak in het Engels geven of volgen, voor velen hun tweede of misschien zelfs derde taal. Voor functionele doeleinden spreekt men het goed genoeg, maar soms ontbreekt de vertrouwdheid van de moedertaal. Zeker wanneer we het over studenten hebben. Ik denk dat we moeten erkennen dat Nederlandse poëzie voornamelijk in het Nederlands onderwezen moet worden, omdat je uiteindelijk die verbinding nodig hebt om dat echt goed te doen.’
Ten aanzien van de maatschappelijke rol van de wetenschap: moeten academici altijd een bijdrage leveren aan economische en maatschappelijke veranderingen?
‘Universiteiten dragen op veel verschillende manieren bij aan de maatschappij. Het wordt natuurlijk gevaarlijk als we maatschappelijk nut alleen evalueren in economische termen. In dat geval zullen we waarschijnlijk een fundamenteel deel van ons onderwijs en onderzoek opofferen. In alle onderzoeksgebieden – de geesteswetenschappen, sociale en natuurwetenschappen, geneeskunde – moet er op enige manier vrijheid zijn. Niet alles hoeft van meet af aan dichtgetimmerd te zijn. Je weet nooit precies wat je zult tegenkomen en hoe waardevol het zou kunnen zijn. Dat is een essentieel deel van ontdekking en onderzoek.’
U steunt waarschijnlijk niet de Nationale Wetenschapsagenda hier in Nederland, die is opgesteld aan de hand van vragen van Nederlandse burgers aan de wetenschap.
‘Het hangt ervan af hoeveel directe invloed die heeft. Als een commissie de ideeën selecteert, zal het waarschijnlijk niet veel verschillen van het huidige systeem. Moedigt het een algemeen gevoel van collectief eigendom van onderzoek aan, dan is dat een goede zaak. Als men de onderzoeksagenda aan de hand van een verkiezing kan bepalen, dan lijkt me dat een zeer kwalijke zaak.’
Publieke discussie
Op woensdag 3 april a.s. neemt Stefan Collini deel aan een discussie met Daniël Wigboldus, voorzitter van het college van bestuur van de Radboud Universiteit, over de rol van universiteiten in de eenentwintigste eeuw. Locatie en tijd: 16.00 – 17.00, theaterzaal C, Elinor Ostromgebouw.
Moeten universiteiten zelf meer doen om loodgieters en hoveniers te overtuigen van het algemeen nut van een universiteit?
‘Ja. Maar het is wel belangrijk om onderscheid te maken tussen misplaatste pogingen om de impact van universiteiten te meten en de, naar mijn mening, wenselijke inspanningen om het algemeen publiek te overtuigen van de waarde en het belang van wat wij doen. Ik denk dat we ons realiseren dat we dat meer moeten doen en dat klopt. Ons onderwijs en onderzoek moet meer bekendheid krijgen; we moeten mensen uitnodigen, open dagen organiseren, openbare colleges geven, wat dan ook.
Maar dat is niet hetzelfde als “verantwoording afleggen” over wat we doen. Het is eerder een manier om het te verspreiden, om het belang ervan duidelijk te maken aan mensen die er anders geen weet van zouden hebben. Hoe meer je je in de richting van “verantwoording afleggen” beweegt, hoe groter de tunnelvisie van het publieke debat wordt. Maar over het algemeen ben ik van mening dat universiteiten meer moeten doen om de raakvlakken met onze verschillende doelgroepen te vergroten.
Bedoelt u dat we niet te ver moeten gaan in het afleggen van verantwoording?
‘Vragen over “te ver gaan” zijn altijd moeilijk te beantwoorden: hoe ver is te ver? Wat we moeten erkennen, is de tendens van het publieke debat: we moeten bij het brede publiek onder de aandacht brengen dat we onbetwistbare legitimiteit hebben. Een legitimiteit die bepaald wordt door een aantal dingen. Misschien welvaart en economische groei of tegenwoordig misschien iets als sociale inclusiviteit. Maar universiteiten dienen veel bredere maatschappelijke doelen.’
Moeten we nog iets over de brexit vragen?
‘Jeetje, wat een waanzin! Daarover heb ik eigenlijk niks toe te voegen. Geen idee waarom het precies gebeurt en wie weet wat de uitkomst ervan zal zijn…’