De rivier moet worden getemd, maar niet te veel
Na de bijna-overstromingsramp van 1995 in het rivierengebied trof de overheid de ene na de andere beschermingsmaatregel. Sommige dijken werden wel een meter hoger. We slaan een beetje door, zegt de fysisch geograaf. Juist niet, vindt het waterschap. ‘Morgen kan zich weer een extreme situatie voordoen.’
Het water komt, waarschuwde historicus en auteur Rutger Bregman begin februari in een wijdverspreid pamflet. “Als we niets doen, kan de Watersnoodramp van 1953 zich herhalen”, vulde de Correspondent aan.
Het water komt niet alleen van zee; ook de rivieren vormen een bedreiging voor Nederland. Denk maar aan 1995, toen een deel van het Gelderse rivierengebied moest worden ontruimd omdat de dijken het bijna begaven. En recenter: in februari van dit jaar ging de Waalkade op slot vanwege het stijgende waterpeil.
‘De veiligheidsnormen zijn te streng’
Toch staat niet iedereen achter Bregmans dringende oproep tot meer waterbescherming. Alphons van Winden vindt juist dat we al zijn doorgeschoten, tenminste waar het de versterking van de rivierdijken betreft. Van Winden is directeur van wateradviesbureau Stroming, dat betrokken was bij de inrichting van de nevengeul bij Nijmegen. Op de website waterpeilen.nl en in nieuwsbrieven bespreekt hij al jaren de waterstanden in het Nederlandse rivierengebied, en vergelijkt ze met historische gegevens.
Fysisch geograaf Van Winden vindt dat de veiligheidsnormen te streng zijn geworden, vertelt hij in de woonkamer van zijn Ubbergse huis op de stuwwal. Aan de muren hangen topografische kaarten van verschillende delen van Europa, voor ons op tafel liggen vellen papier met grafieken uitgespreid.
Sinds 1995, legt hij uit, zijn er meerdere rondes aan beschermingswerkzaamheden geweest, van dijkverstevigingen tot het aanleggen van de nevengeul naast de Waal, als overloopgebied. De kans op een dijkdoorbraak is daardoor nu nog maar eens in de 1250 jaar.
Omdat iedere keer strengere veiligheidsnormen werden gehanteerd, zitten we nu alles bij elkaar wel heel erg aan de veilige kant, vindt Van Winden. ‘De nevengeul bij Nijmegen is prachtig, en werkt ook goed – de waterstand stroomopwaarts is ongeveer 35 centimeter lager. Maar nu wordt er bovenop de extra veiligheid die de Spiegelwaal biedt, weer een ronde van dijkverzwaring doorgevoerd. Dat kost opnieuw miljarden.’
Hoogwatermaatregelen na 1995
Na de bijna-ramp in 1995 werd het Deltaplan Grote Rivieren opgetuigd. De overheid liet de helft van de ruim duizend kilometer aan rivierdijken in Nederland ophogen – soms wel met een meter – en verbreden. Zo zouden ze voortaan wél voldoen aan de norm om een waterhoeveelheid van 15.000 kubieke meter per seconde te kunnen tegenhouden. Toen dat criterium een paar jaar later verhoogd werd naar 16.000, volgden de programma’s Ruimte voor de Rivier en Maaswerken. In plaats van nóg hogere dijken, kreeg de rivier meer plek, via dijkterugleggingen, noodbuffers en de aanleg van nevengeulen, zoals bij Nijmegen. In 2017 hebben waterbeheerders de normen wederom aangescherpt – niet op basis van waterafvoer, maar op de stevigheid van de dijken. Daardoor komen er opnieuw dijkverzwaringen, die in 2050 afgerond moeten zijn.
Hij doelt op de nieuwste reeks beschermingsmaatregelen, die ook rekening houdt met de staat van de dijken. De overheid besloot hiertoe na de dijkverschuiving in Wilnis in 2003, toen een hele woonwijk onder water kwam te staan. Natuurlijk is het verstandig dat goed naar de kwaliteit van dijken wordt gekeken, beaamt Van Winden, maar de overstroming bij Wilnis kwam door een oude veendijk die was ingeklonken vanwege de droogte. ‘Hier bij Nijmegen hebben we dijken van zand en klei, daar spelen die problemen niet.’
Laagwaterproblemen
Bovendien stijgen de waterstanden de laatste jaren niet meer, voegt hij toe. ‘Kijk’, wijst hij naar een van de grafieken op tafel, ‘vanaf de jaren tachtig nam de jaarlijkse piek in hoogwater steeds meer toe, dus moesten de dijken ook steeds hoger. Maar sinds 2003 zijn die maximale waterhoeveelheden juist zo’n 10 procent gedaald. Nu zitten we weer bijna op het niveau van 1985.’
Hij zucht. ‘In plaats van in nieuwe dijkversterkingen te investeren, zouden we dat geld veel beter ín de hoofdvaargeul kunnen steken – daar liggen tegenwoordig de grootste problemen. De rivierbodem slijt namelijk steeds meer uit.’ Stromend rivierwater is heel krachtig, legt Van Winden uit, denk aan de indrukwekkende kloof van de Grand Canyon. Als die kracht zijwaarts uitgeoefend wordt, gaat de rivier meanderen. In Nederland is dat effect ingeperkt door kribben in de rivier te leggen. Zo wordt de waterloop gefixeerd, maar kan de waterkracht nog maar een kant op: naar beneden.
‘Smeltende sneeuw is er tegenwoordig veel minder’
De uitslijting van de bodem die hiervan het gevolg is, zorgt ervoor dat bijvoorbeeld gas- en elektriciteitsleidingen bloot komen te liggen die eerder nog in de rivierbodem ingegraven waren. Hetzelfde geldt voor basaltblokken die de rivierbodem moeten verstevigen, zoals bij de Nijmeegse Waalkade. Bij laagwater, met name in de zomer, kunnen schepen daardoor veel minder lading vervoeren, anders liggen ze te diep in het water. Dáár moeten we mee aan de slag, vindt Van Winden, bijvoorbeeld door de rivierbodem op te hogen, of rivierkribben niet haaks op, maar evenwijdig aan de dijk te leggen.
De pieken in watervolumes mogen de afgelopen jaren dan misschien wat lager zijn, door klimaatverandering nemen die straks toch weer toe? Dat is nog maar de vraag, zegt Van Winden. ‘Of en hoe klimaatverandering de hoogwaterpieken in Europa beïnvloedt, is nog erg onduidelijk. Hoogwater wordt vooral bepaald door de snelheid en richting waarmee regengebieden over West-Europa trekken. Meestal gaan die van noord naar zuid, en dat levert zelden extreme situaties op.’
Je krijgt vooral hoogwater, vervolgt hij, als regenzones zich atypisch gedragen en met de rivierstroom mee trekken, naar het noorden. Als dat ook nog eens samenvalt met smeltende sneeuw uit Duitse middelgebergtes, dan heb je de echte extremen – zoals in 1995. ‘Maar er is geen enkele indicatie dat zo’n samenloop van omstandigheden vaker gaat voorkomen door klimaatverandering. En smeltende sneeuw is er tegenwoordig ook steeds minder.’
Barrières
De huidige dijknormen zijn zeker niet overdreven, riposteert Hennie Roorda van het Waterschap Rivierenland. Bescherming tegen overstroming gaat om meer dan de kans dat er water over de dijk heen slaat, zegt de heemraad waterveiligheid, een bestuursfunctie vergelijkbaar met die van wethouder. ‘Een dijk kan ook falen door bijvoorbeeld piping. Hierbij spoelt zand onder de dijk door, waardoor delen van de dijk weg kunnen glijden. Dat risico speelt vooral in het oostelijk deel van het rivierengebied, waar veel zandbanen in de ondergrond zitten.’ Om piping te voorkomen laat het waterschap onder andere speciale doeken in de grond graven, zoals bij Opheusden, en barrières van grofzand aanleggen.
Ook al stijgen de waterstanden de laatste jaren niet meer, Roorda vindt niet dat we achterover kunnen leunen. ‘Je kunt waterveiligheid niet baseren op gegevens van de laatste twintig jaar. Morgen kan zich zo weer een extreme situatie voordoen, waar we op voorbereid moeten zijn. De waterbeheerders in Nederland baseren zich op modellen van het KNMI en het IPPC, die om de paar jaar geactualiseerd worden.’
Dat er ook andere problemen zijn, zoals uitslijtende rivierbekkens die de scheepvaart belemmeren, wil Roorda zeker niet ontkennen. Ook daar wordt hard aan gewerkt, vertelt ze, binnen het zogeheten integraal riviermanagement. Daarin trekken waterschap, Rijkswaterstaat, provincie, gemeentes en natuurorganisaties samen op om het riviergebied veilig, groen maar ook bevaarbaar te houden. ‘Die gesprekken komen nu steeds meer op gang, maar er valt zeker nog een wereld te winnen.’
Ze ziet daarnaast ook een belangrijke taak voor burgers. In tijden van klimaatverandering mogen Nederlanders zich er meer bewust van zijn dat ze in een rivierdelta wonen, vindt ze. ‘We zijn het afvoerputje van Europa, dan wil je toch dat de overheid klimaatmaatregelen treft? In die zin was ‘1995’ goed, als wake-upcall. Geef ons heden ons dagelijks brood, en zo nu en dan een dreigende watersnood.’
Radicaal beschermingsidee: provincies onder water
Behalve naar de rivieren, kijken experts en wetenschappers ook naar de stijging van de zeespiegel voor de waterveiligheid. Geert van der Meulen, onderzoeker aan de TU Delft, onderzocht een extreem scenario: het onder water zetten van stukken van Zeeland, Friesland, Groningen, en Zuid-Holland, en daarmee het verhuizen van 1,7 miljoen mensen.
‘Bij dat onderzoeksproject heb ik een voorstel ontworpen voor een soort hybride Nederland dat een zeespiegelstijging tot wel tien meter aan zou kunnen’, vertelt Van der Meulen. ‘Daarvoor zouden we dan stukken land opgeven.’ Er kwamen veel kritische reacties op zijn plan, zeker ook uit de gebieden die daarin onder water zouden worden gezet. Van der Meulen stelt dat dit natuurlijk begrijpelijk is, maar het deels komt door een gebrek aan verbeelding. ‘De stukken land worden geen vijver, je kunt er nog steeds iets mee. Maar die stap is voor veel mensen te groot.’
Stukken land zouden bijvoorbeeld niet altijd onder water hoeven staan, maar slechts een deel van het jaar. ‘Als een park vooral in de zomer gebruikt wordt, kun je het in de winter laten onderlopen. Of we leggen de infrastructuur hoger neer, of maken bepaalde delen drijvend. Technisch is heel veel mogelijk.’
Het probleem is niet de technologie, maar de maatschappij, zegt Van der Meulen. ‘Tegen iedere aanpassing vanwege klimaatverandering of mogelijke zeespiegelstijging is veel verzet, omdat de maatregelen ons op korte termijn weinig voldoening geven, we doen het voor de generaties na ons. Die maatschappelijke tegenzin breek je heel lastig en langzaam af.’
Terwijl Nederland bij uitstek het land is dat hier iets aan kan doen, zegt hij. We hebben het financieel goed en de technologie is beschikbaar. ‘Maar we zijn zo gewend aan droge voeten. Zodra je kelder onder water staat bel je boos de gemeente op, maar zelf hoef je niets te doen. Het is moeilijk aan mensen te verkopen dat ze moeten inleveren om te zorgen dat volgende generaties nog in Nederland kunnen wonen.’