De universitaire atoomkelders komen nog altijd van pas, maar nu voor hightech onderzoek
In de Koude Oorlog bouwde de universiteit atoomkelders onder de bètafaculteit. Ze bestaan nog steeds, maar ze bieden geen veilig toevluchtsoord als de bom valt. Wél blijken ze uitermate geschikt voor hightech natuurkundelabs.
De Koude Oorlog was op haar hoogtepunt toen de eerste gebouwen van de bètafaculteit neergezet werden op het Toernooiveld, vanaf eind jaren vijftig. Niet gek dat de universiteit uit voorzorg ook atoomkelders liet aanleggen. Dikke betonnen pilaren en bolle metalen deuren met zware hengsels moesten de klap aankunnen van een flinke explosie.
De grijze faculteitsgebouwen met Oostblokuitstraling zijn inmiddels ruim vijftien jaar geleden gesloopt en vervangen door het moderne Huygensgebouw, maar de atoomkelders bleven. Een vooruitziende blik, zou je kunnen zeggen, nu de nucleaire dreiging de afgelopen weken weer terug van weggeweest is. Toch heeft schuilen onder het Toernooiveld weinig zin; de stalen deuren en waterpomp zijn verdwenen, ventilatiegaten zijn dichtgetimmerd.
Nee, de echte reden dat de ruimtes nog bestaan, is dat ze ideaal blijken voor trillingsvrij natuurkundig onderzoek, leggen labtechnici Henning von Allwörden en Jan Gerritsen uit. ‘In de jaren negentig hebben we daarom een aantal labs hierheen verhuisd’, zegt Gerritsen, die in 1979 begon bij FNWI en sinds anderhalf jaar met pensioen is. ‘Door de vele pilaren trilt de vloer veel minder dan op andere plekken, en op een andere frequentie.’
Magneetveld
Dat is belangrijk, vult Von Allwörden aan, om individuele atomen in beeld te kunnen brengen met speciale elektronenmicroscopen. Zo willen de vaste-stoffysici hier onderzoeken hoe de deeltjes zich op de allerkleinste schaal gedragen, bijvoorbeeld in een magneetveld, of wanneer een atoom van de ene stof op de andere wordt gelegd. Op termijn komt dat soort kennis mogelijk van pas om bijvoorbeeld energiezuinige computers te maken.
‘In de wereld zijn er maar een stuk of vijf van dit soort labs’
Een atoom is al snel duizenden keren kleiner dan de rand van een zeepbel. Wil je die goed in beeld brengen, dan moeten ze extreem stil liggen. Dat gebeurt op twee manieren. De eerste, zegt Von Allwörden, is door de atomen af te koelen naar temperaturen net boven het absolute nulpunt: 273 graden onder nul. ‘Dat doen we met vloeibaar helium.’ Een trillingsvrije omgeving doet de rest. De opstellingen, waarvan sommige tegen een miljoen euro kosten, staan daarom op speciale luchtveren die trillingen opvangen. Hoe stabieler de vloer waar ze opstaan, hoe beter dat lukt.
Even zwaar als een stadsbus
Overigens zijn er inmiddels nieuwe trillingsvrije labs bijgebouwd. Die staan op een zwevende betonnen vloer van een meter of vier dik, laat Von Allwörden zien. ‘Dat is even zwaar als een stadsbus.’ Ook dat betonblok staat op zes grote luchtveren, legt hij uit. En een nieuwe meetopstelling die daarop gebouwd wordt kan afgekoeld worden tot 0,006 graad boven het absolute nulpunt. ‘In de wereld zijn er maar een stuk of vijf van dit soort labs.’
De oude atoomkelders worden nu vooral gebruikt om opstellingen te testen, en als opslag voor reserve- en oude materialen. Totdat de Koude Oorlog weer warm wordt wellicht en de universiteit voor de zekerheid de oude deuren weer in de hengsels hangt. Gerritsen: ‘Ik zou er niet in gaan schuilen, er zijn ook geen uitgangen meer. Als een bom valt, kom je hier nooit meer weg.’ Wel ligt er dan nog een fles gin in de la. Lachend: ‘Dat is een overblijfsel van toen de eerste faculteitsdirecteur, Chris Aarts, de ruimte hier gebruikte als wijnkelder.’
Atoombom op Keizer Karelplein
Wat zou er gebeuren als er een kernbom op het Keizer Karelplein zou vallen? Dat scenario werkte de Nijmeegse vereniging voor medische polemologie uit in 1986. Bij een kernexplosie van 200 kiloton (15 keer de atoombom op Hiroshima) zou naar schatting een kwart van de Nijmeegse bevolking direct overlijden door de klap en hitte. Bijna een vijfde zou gewond raken en iets meer dan de helft zou de explosie in eerste instantie overleven.
Pas vanaf een afstand van 4,4 kilometer van het plein zouden geen directe doden vallen en blijft ook de materiële schade beperkt tot kapotte ruiten en daken. Wel heeft iedereen brandwonden, van wie 20 procent derdegraads.
“Toch is dit beeld, hoe gruwelijk ook, nog te ‘optimistisch’”, valt te lezen in de brochure van de vereniging. “Van de mensen die door de explosie zelf niet gewond raakten, zullen de eerste dagen nog duizenden sterven ten gevolge van radioactieve straling en indirecte effecten.” Hulpverlening zou bovendien nauwelijks meer mogelijk zijn. Het CWZ, Radboudumc, GGD, de brandweerkazerne; ze zouden door de klap waarschijnlijk worden verwoest.
En wie dat alles wel overleeft, krijgt een nucleaire winter voor de kiezen. Alle stof en rook die bij een (grootschalige) kernoorlog de atmosfeer ingeslingerd wordt, zullen jarenlang het zonlicht dempen. Nijmegen blijft nog decennia een radioactieve no-goarea.
Met dank aan Rob Jaspers.