Dieronderzoek? ‘Wreed, maar onvermijdelijk’
Zonder dierproeven geen nieuwe medicijnen. Toch liggen deze testen continu onder vuur. Hoe gaan onderzoekers van het Nijmeegse dierenlab hiermee om? ‘Sommige dingen móét je eerst bij dieren onderzoeken.’
Eerst even een paar cijfers: in 2017 woonden 9352 muizen en een kleine 3000 ratten in het Centraal dierenlaboratorium (CDL) tegenover het Radboudumc. Zo’n 3 procent van de 450.000 jaarlijkse dierproeven in Nederland wordt gedaan op de Nijmeegse campus. Het gaat dan om 13.000 experimenten.
Publieke opinie
Dierenrechtenactivisten streden jarenlang tegen Nijmeegs hersenonderzoek met apen. Met succes. Eind 2016 besloot het toenmalige college van bestuur om voorlopig te stoppen met apenonderzoek. De laatste twee rhesusapen gingen met pensioen.
Dat betekent niet dat het dierenlab onder druk van de publieke opinie bezwijkt, zegt directeur en Radboudumc-hoogleraar Otto Boerman. ‘We waren intern al in discussie over de toekomst van het apenonderzoek’, zegt hij in zijn kantoor aan het Geert Grooteplein. ‘Het Donders Instituut, dat de experimenten deed, wilde er zelf ook mee stoppen. Als er nu wetenschappers komen die apenonderzoek willen doen, verwijzen we ze naar Amsterdam. Daar hebben ze veel betere faciliteiten.’
‘We willen onszelf uiteindelijk overbodig maken’
Het afstoten van het apenonderzoek is een van de manieren waarmee het dierenlab haar basisprincipes in praktijk wil brengen: vermindering, verfijning en vervanging – de ‘drie v’s’. Boerman: ‘Ons uitgangspunt als proefdieronderzoekers is hetzelfde als dat van artsen: we willen onszelf uiteindelijk overbodig maken.’ Dat gaat steeds beter, zegt hij. Denk aan de productie van antistoffen voor de behandeling van bijvoorbeeld reumatische artritis. ‘Vroeger moesten we daarvoor cellen in de buik van muizen injecteren. Dat leidde tot een tumor in de buikholte, waaruit we dan antilichamen aftapten. Sinds de jaren negentig kunnen we deze antistoffen echter in petrischalen kweken. Van de ene op de andere dag stopte dit type proefdiergebruik.’
Maar we kunnen nog niet zonder proefdieronderzoek, zegt Boerman. ‘Bij de afdeling heelkunde testen ze nieuwe materialen die de genezing van buikwand- en leveroperaties moeten bevorderen. Die materialen zijn nog zo experimenteel, dat móét je eerst bij dieren onderzoeken.’ In eerste instantie gebeurt dat bij ratten, later kun je niet om grotere dieren zoals varkens heen, aldus Boerman. ‘De krachten die op het materiaal worden uitgeoefend zijn in die dieren namelijk vergelijkbaar met die in mensen.’
Wassen neus
Een dierenlab roept al snel beelden op van gestreste beestjes in kleine kooitjes, maar dat klopt niet volgens de CDL-directeur. ‘Wij passen de leefomstandigheden van de dieren aan op wat ze nodig hebben. Muizen bijvoorbeeld zijn sociale dieren, daarom zitten die altijd met meerderen in een kooi – tenzij ze bijvoorbeeld net uit een operatie komen.’ Ze hebben een soort iglootje in hun verblijf waarin ze kunnen schuilen, vervolgt hij, en nestmateriaal. ‘We zetten overdag zelfs achtergrondmuziek aan, om te voorkomen dat ze van elk geluid schrikken.’
Toch is ‘ongerief’, zoals dieronderzoekers het leed noemen, niet te vermijden. Maar daar staat dan het grote medische of wetenschappelijke belang tegenover, zoals bij bepaalde kankertherapieën. Dat belang moet je als onderzoeker dan wel duidelijk kunnen aantonen. In de jaren zestig hoefde je bij wijze van spreken vandaag maar te bellen, en dan kreeg je morgen zestig ratten voor je experimenten. Nu moet je de noodzaak uitgebreid verantwoorden bij de CCD, de Centrale Commissie Dierproeven in Den Haag. Wat is je onderzoeksvraag? Kun je statistisch onderbouwen dat je niet met minder dieren toe kunt? Ook moeten onderzoekers zorgvuldiger dan vroeger in de literatuur nagaan of hun experimenten niet al eerder zijn gedaan, en of ze wel de dieren gebruiken die het geschikst zijn voor hun onderzoeksvraag.
Experimenten
De toetsing is in de praktijk een wassen neus, beweren dierenrechtenbewegingen zoals Animal Rights. De CCD keurt 97 procent van de aanvragen goed, blijkt uit de jaarverslagen van de commissie. Boerman is het oneens met de kritiek. ‘Dat percentage is zo hoog omdat onderzoekers zelf juist heel kritisch naar hun aanvraag kijken. Onze dierenwelzijnscommissie begeleidt hen daarbij.’
En toch. Vier op de vijf medicijnen die op dieren zijn getest, blijken in vervolgtesten met patiënten niet te werken. Dat kwam vorig jaar naar voren bij een studie van Radboudumc, UMC Utrecht en het Nederlands Hartinstituut. Deels komt dit doordat zogeheten negatieve resultaten – dierexperimenten die geen werkzaam effect laten zien – vaak niet in wetenschappelijke tijdschriften terechtkomen. Onderzoekers elders weten dan niet dat een bepaald experiment niet werkt, en verspillen tijd én proefdieren wanneer ze eenzelfde onderzoek herhalen. Houd je geen rekening met deze mislukkingen, dan leidt het tot vertekende resultaten wanneer er toevallig wel een keer een positief effect gevonden wordt. Met het risico op teleurstellingen in vervolgtesten bij mensen.
‘Wij passen de leefomstandigheden van de dieren aan op wat ze nodig hebben’
Dat is inderdaad een probleem, erkent Boerman. ‘Daarom stimuleren we onderzoekers hun plannen vooraf al bekend te maken. Dat kan sinds kort door ze te registreren op de website preclinicaltrials.eu. Onderzoekers kunnen zo wereldwijd controleren of hun voorgenomen experiment niet al elders wordt uitgevoerd.’ Maar die registratie is niet verplicht. Sommige onderzoekers laten deze dan ook achterwege. ‘Zij geven hun ideeën liever niet prijs, uit vrees dat concurrerende groepen ermee aan de haal gaan. Daar heb ik begrip voor.’
Met het risico dat dit tot onnodig dieronderzoek leidt? Ja, vindt Boerman. ‘Zo werkt de wetenschap nu eenmaal. Je moet rekening houden met onderlinge competitie tussen onderzoeksgroepen. Vergeet niet dat dat ook juist een drijvende kracht is achter innovatie.’
Dierproeven zullen altijd nodig blijven, verwacht hij. En veel andere wetenschappers op de Radboud Universiteit delen die mening. Zelfs als je een vissenkieuw namaakt in het lab, en dat kan al, kun je met die nepper het functioneren van kieuwen niet in kaart brengen. Buiten de vis – een organisme waarin bloedvaten, hormonen en meer op elkaar inwerken – kun je niet volledig begrijpen hoe de kieuw werkt. Een dier – en de mens dus ook – is immers meer dan de som der delen.
Een aap laat zich niet zomaar vervangen
Met kerst 2016 droeg de Radboud Universiteit haar laatste twee resusapen over aan Stichting Aap. Het dierenlab betaalde Stichting Aap 100.000 euro voor de overdracht van de twee rhesusapen, valt op te maken uit de financiële jaarcijfers van het Radboudumc.
Hoogleraar Systeembiofysica John van Opstal was een van de Nijmeegse apenonderzoekers die nu alleen nog met menselijke proefpersonen werken. Toch kunnen mensen nooit een-op-een apen vervangen, laat hij per e-mail weten. ‘Er zijn geen alternatieven voor het type apenonderzoek dat wij hier jarenlang hebben gedaan. Het type vragen dat wij bij mensen onderzoeken zal altijd anders zijn dan de vragen die we met gedegen apenonderzoek hadden kunnen beantwoorden.’
Berhard Englitz, neurowetenschapper bij het Donders Instituut, beaamt dat. ‘In Amsterdam onderzoeken ze bijvoorbeeld visuele protheses voor blinden’, licht hij toe. Dat zijn elektrodes die visuele informatie rechtstreeks overbrengen aan de hersenen. ‘Dergelijke cutting edge technieken kun je alleen testen bij apen, omdat hun brein het meest op dat van mensen lijkt.’ Zo’n innovatie zal nu niet snel meer uit Nijmegen komen, verwacht hij.
Zelf gebruikt Englitz voornamelijk muizen, vertelt hij op zijn werkkamer op de bètafaculteit. Hij onderzoekt hoe de hersenen achtergrondruis onderdrukken als we naar iemand luisteren, bijvoorbeeld op een druk feestje. ‘Bij muizen kunnen we dat heel goed onderzoeken. Met de opgedane inzichten kunnen we straks misschien gehoorapparaten verbeteren. We meten de hersenactiviteit heel gedetailleerd, met honderd elektrodes tegelijk, en beïnvloeden die ook door de muizen genetisch te modificeren. Dat is met apen veel gecompliceerder.’ Een alternatief met mensen bestaat er niet voor zijn onderzoek, zegt hij. ‘Ik moet de activiteit van individuele neuronen kunnen meten, dat kan alleen door elektrodes te implanteren.’
Englitz vindt het vreselijk om dieren dood te moeten maken, benadrukt hij. ‘Je gaat je aan ze hechten. Ze zijn waardevol voor je geweest, soms maandenlang, en toch moet je wreed tegen ze zijn. Maar het is onvermijdelijk, want om goede wetenschappelijke uitspraken te kunnen doen, moeten we ze doden. We moeten namelijk weten waar die elektrodes exact zaten en of de genetische modificaties zijn geslaagd.’
Zes weken geleden was directeur Otto Boerman van het Nijmeegs dierenlab nog op bezoek bij Stichting Aap om de twee gepensioneerde proefdierapen op te zoeken. Het gaat ze goed, weet hij. ‘Ze zitten in een opvanglocatie in Lelystad, waar een speciaal dierenverblijf voor ze is gecreëerd. Daar zijn klimtoestellen en kunnen ze ook samen spelen.’
Dit artikel verscheen eerder in de special van Vox over dieren.