De Diesrede van René ten Bos: over hawaiikraaien en buidelwolven

18 mei 2017

Filosofiehoogleraar en Denker des Vaderlands René ten Bos hield vanmiddag in de Stadsschouwburg de Diesrede van dit jaar, die ging over uitgestorven dieren, Hieronder lees je de toespraak integraal terug.

‘Geachte dames en heren, stelt u zich het volgende voor: u roept maar er is niemand die reageert. Alles om u heen blijft stil. Uw stemgeluid blijft een onbegrepen zuchtje wind in de wouden, in de woestijnen, op het water – het maakt niet uit waar u zich bevindt. Niet meer dan een siddering door de lucht, hoe wanhopig en woedend ook. Er komt niets naar u terug. Het medium waarin u zich bevindt resoneert niet langer. Hoe absoluut – letterlijk: losgemaakt – moet een werkelijkheid zijn waarin uw stem niet meer opgenomen is in een netwerk van herkenbare en betekenisvolle geluiden?

‘Het is alsof de wouden de dieren niet meer wilden’

Is dit een hel? Er moet een Hawaïkraai of corvus hawaiiensis zijn geweest die zoiets als deze hel heeft meegemaakt. U luisterde zojuist naar de geluiden van deze vogel. Hij vloog ooit door de regenwouden van de eilandengroep, maar verlies aan leefomgeving heeft ervoor gezorgd dat het dier in het wild is uitgestorven. Importbeesten ook: ratten of slangen die de eieren uit de nesten roven. Parasieten worden genoemd en ook jacht op zeldzame veren. Je hoeft niet heel veel moeite te doen om je voor te stellen dat ergens in een overgebleven stukje regenwoud een laatste Hawaïkraai een laatste siddering door de lucht liet gaan. Daarna: stilte, een stilte van de ontbinding, want niets houdt zich nog aan afspraken. Het weefsel van gemeenschappelijkheid is weggerot. In 2002 werden de laatste exemplaren gespot. Sindsdien leven ze alleen nog maar in dierentuinen. Er zijn peperdure broedprogramma’s gestart en eind vorig jaar heeft men een poging gedaan vijf exemplaren te herintroduceren in Hawaï. Nadat binnen een paar weken drie exemplaren dood werden aangetroffen, heeft men de andere twee zo snel mogelijk weer in een veilige dierentuin ondergebracht. Het is alsof de wouden de dieren niet meer wilden.

Hoe erg is het lot van een kraai? Kraaien zijn, als we dichteres Judith Herzberg mogen geloven, voor de meesten van ons lelijke en harde vogels. Net zoiets als eksters en meeuwen. Geen vertederende vogels. Geen paapjes, lijsters of nachtegalen. Nee, harde stadsbewoners – gewend aan urbane smerigheid en ontbinding. Lijkenpikkers, die, zoals een andere dichter, Harrie ter Balkt, het ooit uitdrukte, in een ‘reuk van rauwheid’ staan. Het duister, aldus ter Balkt, is de kraai goed gezind en met die kromme spijkerbek pikt hij toch graag op ‘de verkeerde plaatsen’ in de verkeerde dingen. De kraai heeft geen fijne reputatie. De kraai is antipoëzie. Wees dus eerlijk: wordt u droevig van het lot van de kraai die u net hoorde? Kan Hawaï niet heel goed zonder kraaien? Het leven op het eiland ging na die laatste siddering door de lucht gewoon door.

‘Van alle slimme kraaien, was de Hawaïkraai misschien de slimste’

Misschien moet u nu verder denken. De Hawaïkraai is niet zomaar een kraai. Echt aangepast aan een stedelijk milieu is hij niet. Het regenwoud is zijn huis. Daar komt bij dat het dier leed aan wat sommige extinctiebiologen ecologische naïveteit noemden. Deze vorm van naïveteit bestaat erin dat bepaalde endemische soorten binnendringende nieuwkomers niet per definitie als vijand herkennen. Er is voor deze soorten geen enkele reden om aan te nemen dat bijvoorbeeld een mens, die ze voor het eerst zien, een gevaar voor hen zou kunnen zijn. We weten dat de eerste Westerse reizigers naar afgelegen eilanden zich altijd hebben verbaasd over het gegeven dat de aldaar inheemse dieren geen reden zagen te vluchten. Van de Hawaïkraai weten we met zekerheid dat hij mensen in zijn biotoop vriendelijk  verwelkomde en van tak tot tak met ze mee hupte alsof hij gastvrijheid betrachtte. We weten ook dat deze kraai een behoorlijk intelligent dier moet zijn geweest, een dier waarvan het sociale en emotionele leven complex was, dus een dier, dat om al deze redenen ook wel is omschreven als een ‘gevederde aap’.

Ja, van alle slimme kraaien was de Hawaïkraai misschien de slimste. Ik geloof dat Tom Waits ooit eens over kraaien zong dat ze als ze tijdens het nestelen door mensen benaderd werden, ze dan niet, als veel andere soorten, in de aanval gingen, maar een nepnest maakten, iets waar de mensen dan vanzelf in zouden tuinen. Kraaien, ze zijn ons doorgaans te slim af, maar de kraai op Hawaï kon het toch niet meer aan en zag zijn wereld uit elkaar vallen.

Het diffuse uitsterven

Het idee van verlies is onvermijdelijk verbonden met uitsterven. Maar weten we eigenlijk wel wat we verliezen? En wordt het verlies wel als verlies ervaren? De meeste mensen in deze zaal zullen nog nooit van de corvus hawaiiensis gehoord hebben. Evenmin zullen ze gehoord hebben van de Tasmaanse buidelwolf, de gouden pad, de Saoedi-gazelle, de Caribische monniksrob of de Japanse zeeleeuw – allemaal dieren die in deze of de vorige eeuw het loodje hebben gelegd. Het is moeilijk iets te missen als je er nog nooit van gehoord hebt. Je kunt immers niet iets kwijt zijn als je niet eens wist dat je het had.

Een van de problemen met uitstervende diersoorten is dat de meeste van hen niet echt spectaculair zijn. Het gaat vaak om knaagdieren, kikkertjes, of, nog erger, kevertjes. Wat voor kraaien geldt, geldt misschien nog sterker voor dergelijke weinig spectaculaire soorten: wie maakt het wat uit?

Bovendien hebben we de meeste diersoorten niet eens in kaart gebracht. De Britse filosoof Timothy Morton schreef ooit eens dat de evolutie niet een film is die op televisie kan worden uitgezonden. Hetzelfde geldt voor het uitsterven van soorten. Extinctie is meestal een ondoorzichtig iets. Verlies, als er al sprake is van verlies, is een diffuus proces wanneer het om het uitsterven van soorten gaat. Beesten, zoals de Angolese sabelantiloop, worden uitgestorven verklaard en weer herontdekt. Van sommige andere soorten, zoals de eerder genoemde Tasmaanse buidelwolf, wordt gehoopt dat mensen hem door klonen weer terug zouden kunnen brengen, iets wat men dan aanduidt als de-extinctie. Dat woord – de-extinctie – getuigt van zo’n overmoed dat we ons kunnen afvragen of de voorstanders ervan wel weten hoe ondoorzichtig de processen zijn waarmee ze van doen hebben. Zou de Tasmaanse fauna echt gebaat zijn bij de herintroductie van de buidelwolf? Is er nog plaats voor zo’n dier? En om het nog spannender te maken: zijn we er absoluut zeker van dat het dier is uitgestorven? Veel uitgestorven soorten krijgen de status van een cryptide: een soort waarvan we niet helemaal zeker weten of ze nog bestaat of niet. Extinctiebiologie kan licht ontaarden in cryptozoölogie – de buidelwolf of de kraai krijgt een bijna net zo mythische status als de yeti of het monster van Loch Ness.

‘In Zuid-Korea zijn wetenschappers bezig een mammoet terug te klonen’

Maar goed, de gemiddelde extinctie-bioloog is zich al lang bewust van de diffuse aard van extinctie. Het gaat, aldus de Australische onderzoeker Thom van Dooren, aan wie ik mijn verhaal over de Hawaïkraai goeddeels te danken heb, zelden om processen met ‘een scherp randje’. Daarom maakt men ook onderscheid tussen verschillende soorten extincties. Soms worden ze vernoemd naar grote biologen uit de geschiedenis. Ik geef wat voorbeelden. Een extinctie à la Linnaeus treedt op als er iets mis is in de relatie tussen een bepaalde soort en de omgeving waarin ze voorkomt, waardoor er steeds minder exemplaren en uiteindelijk geen exemplaren meer voorkomen. Een extinctie à la Wallace treedt op als er sterke vermoedens zijn, maar als de situatie niet helemaal duidelijk is, bijvoorbeeld omdat de soort in kwestie niet systematisch onderzocht is of omdat het gebied goeddeels ontoegankelijk is. Een derde type extinctie wordt niet vernoemd naar een grote bioloog: van een zogenaamde Phoenix-extinctie is sprake als de soort is uitgestorven, maar dat er nog wel DNA-materiaal voorhanden is, iets wat dan weer aanleiding geeft tot speculaties over feniksachtige herrijzenissen. Denk hier nog maar eens over het verhaal van de Tasmaanse buidelwolven, maar men kan ook denken aan de wolharige mammoeten op het Siberische eiland Wrangel. De ecologische extinctie heeft weer een ander karakter: de soort is misschien nog niet helemaal uitgestorven, maar heeft geen ecologische functie meer in het ecosysteem waarvan ze een onderdeel was. Wat is, concreet gezegd, de ecologische rol van de Amoer-luipaard als er nog maar 30 of 40 van rondlopen?

Het positieve van deze vier soorten extincties is natuurlijk dat ze de hoop levend houden: er is schade aangericht, maar ergens lonkt het perspectief van herstel. Het World Nature Fund wist in 2015 te melden dat het aantal Amoer-luipaarden was verdubbeld: 60, misschien zelfs 80. In Zuid-Korea zijn wetenschappers naar het schijnt serieus bezig de mammoet terug te klonen – iets wat ideaal zou zijn voor de internationale ivoorhandel. Mogelijke successen in de strijd tegen extinctie bekoren ons nu eenmaal meer dan een echte, ondubbelzinnige extinctie. Zo’n reële extinctie treedt op als er geen genetisch materiaal meer voorhanden is en als het aantal exemplaren in de natuur geringer is dan 1. Van harde extincties worden we niet vrolijk. Als het om dieren gaat, zeker als het om charismatische dieren gaat, prefereren we zonder dralen de diffuse extinctie.

Sommige filosofen en ecologen worden zelfs zo droevig van radicale extinctie dat ze inmiddels opteren voor de extinctie van onze eigen soort. Deze aanhangers van de zogenaamde vrijwillige menselijke extinctie – Voluntary Human Extinction – stellen dat het nog goed kan komen met de planeet, ook al is de conditio sine qua non dat we daar zelf niet de vruchten van plukken. Sterker nog, het feit dat wij – en wij alleen – altijd de vruchten hebben willen plukken, is er de oorzaak van dat die wereldwijde extinctie zo hard om zich heen grijpt. Laat daar geen misverstand over bestaan: extinctie is van alle tijden, maar het gaat nu wel echt knetterhard, zo hard dat Elizabeth Kolbert, een bekende wetenschapsjournaliste uit Amerika, in alle ernst spreekt van de ‘zesde massa-extinctie’.

Wat betekent dit? Na de meteorieteninslag in Yucatan lange tijd geleden is het met dat uitsterven niet meer zo hard gegaan. Oorzaak: de mens. De mens is dus ook een soort meteoriet. De metafoor is kernachtig en gewelddadig: een meteoriet slaat in en de mens bootst dat na. Het gaat bij de homo sapiens om een invasieve, dus een inslaande of invallende diersoort.

Achter al die metaforen gaat overweldigend wetenschappelijk bewijs schuil. Ik noem een paar gegevens die ik ontleen aan het werk van de bekende blinde zeebioloog en geoloog Geerat Vermeij. Toen de mens ongeveer 15.000 tot 40.000 jaar geleden Amerika binnenviel, moet het er hebben gewemeld van grote soorten: reuzeluiaards, glyptodons, mastodonten en allerlei soorten grote hoefdieren. In enkele duizenden of tienduizenden jaren was het gedaan met de meeste van deze soorten. Reeds 10.000 jaar geleden – de beruchte Neolithische Revolutie moest nog goed en wel op gang komen – waren alleen al in Noord-Amerika 33 van de 45 geslachten van de grotere soorten (zwaarder dan 44 kilo) uitgestorven. Dezelfde en soms nog dramatischer cijfers zijn moeiteloos te verzamelen in andere continenten. Er is ook overweldigend bewijs dat deze extincties ecologisch significant waren. Als grote hoeveelheden hoefdieren verdwijnen, dan heeft dat directe gevolgen voor de omgeving: gras wordt niet langer begraasd, bemest, platgelopen, enzovoorts. Relatief weelderige graslanden in het noorden van Siberië, Alaska en Canada maakten plaats voor de aanzienlijk minder productieve toendra. Als grote herbivoren uit Zuid-Amerika door de komst van de mens verdwijnen, dan zien we dat het regenwoud zijn open karakter verliest en steeds meer een gesloten bladerdak krijgt. Wie dus dacht dat de Amazone, zoals we haar nu kennen, een natuurlijk oerbos was, wordt dus ook meteen uit de droom geholpen. Ook aan de Amazone is niets menselijks vreemds.

‘Ook aan de Amazone is niets menselijks vreemds’

De mens is dus catastrofaal, veel meer nog dan ratten, slangen, geiten, wezels, vossen en andere notoire extinctieversterkers. Daarom zeggen sommigen dat een dergelijke soort zijn moreel-existentiële legitimatie reeds lang geleden is kwijtgeraakt. Het is beter om onze biezen te pakken. Sympathieke gedachte, vinden sommigen – laten we allemaal een pilletje slikken – maar het is wat moeilijk uit te leggen aan, laten we zeggen, ouders van kinderen of aan die kinderen zelf. Wat ik verontrustend vind aan die vrijwillige menselijke extinctiebeweging is vooral dat de extinctie van de eigen soort kennelijk veel meer tot de verbeelding spreekt van filosofen dan die van andere soorten. Je zou kunnen spreken van een negatief narcisme.

Een wereld met een overlever

De eerder genoemde Van Dooren heeft geklaagd over het feit dat er over de extinctie van precies die andere soorten geen groot verhaal te vertellen is. Er zijn alleen maar kleine verhalen, die een enkeling weliswaar tot de verbeelding spreken – het uitsterven van een vogel op Hawaï of van een buideldier op Tasmanië raakt de een meer dan de ander – maar die de gemoederen in het algemeen niet zeer in beweging zetten. Typische extinctieliteratuur – Van Dooren zelf, Kolbert, Quammen en zo nog wat meer – levert ons een hoop vertellingen over verdwijnende of verdwenen diersoorten op, maar het is moeilijk om er echt een pakkende synthese van te maken.

Al die vertellingen lijken zich te verzetten tegen een overkoepelend betoog dat iedereen zou kunnen overtuigen. Extinctie, hoe erg ook, laat zich kennelijk niet begrijpen als de ondergang van het Romeinse Rijk, als de Franse revolutie of als de holocaust. Zonder twijfel komt dat omdat mensen niet in eerste instantie het kind van de rekening zijn. Het verhaal over de uitgestorven gouden pad is voor velen van ons nu eenmaal minder heftig dan een verhaal over menselijke zelfuitroeiing. Empathie met amfibieën, hoe mooi ook, is nu eenmaal moeilijker op te brengen.

Een andere reden voor het uitblijven van het grote dramatische narratief is dat de meeste extincties heel geleidelijk zijn, waardoor men het drama gewoon niet ziet. Zelfs de meteoriet, de ooit op Yucatan insloeg is misschien niet zo dramatisch geweest als men geneigd is te denken. Dat de dinosaurussen daarna massaal het loodje legden, hing misschien niet alleen samen met die inslag, maar ook met het feit dat ze reeds lang leden onder de concurrentie van zoogdieren. Er is hier veel discussie over. De inslag zou hooguit het beslissende duwtje over de rand zijn geweest. Hoe dan ook, geleidelijke processen die duizenden jaren duren, lenen zich ook niet voor drama of historie. Het gaat bij vertellingen vaak om genres die de tijd relatief kort moeten houden om nog boeiend te blijven.

Er zijn nog meer redenen te bedenken waarom het grote verhaal niet op gang komt. Mensen zijn geneigd te denken dat extinctie zo onvermijdelijk is dat het zinloos is je ertegen te verzetten. De natuur gaat haar eigen ondoorgrondelijke gang. Als dieren het moeilijk hebben omdat een bepaalde diersoort erg domineert, dan is dat ook een aspect van de natuur en rest er weinig anders dan berusting. De mens als winnaar – wat valt er eigenlijk aan te doen?

Ja, de natuur en wij. Er is door de geleerden vaak opgemerkt dat ‘natuur’ alleen maar een begrip kon worden in samenlevingen die overdreven gecultiveerd zijn. Zoals de Duitse eco-historicus Joachim Radkau stelt: alleen samenlevingen die het hongerprobleem hebben opgelost, zijn in staat om in moeraslanden of rotspartijen iets esthetisch te zien. Wie zich iedere dag zorgen maakt om eten dat er wel of niet komt, maakt zich niet druk om bepaalde wegkwijnende diersoorten. De verontwaardiging over de recente ‘moord’ op een neushoorn in een Franse dierentuin is wat dat betreft een teken van schijnheiligheid en luxe. En nu we het er toch over hebben: Moord? Is dit wel het juiste woord? Nog steeds kunnen we dieren in juridische zin niet vermoorden. Dieren kunnen straffeloos gedood worden. Vraag dat maar eens aan politieke partijen die orde op zaken willen stellen in de Oostvaardersplassen door daar allerlei beesten af te schieten. Zou het afschieten van dieren moord zijn, dan zou extinctie mogelijkerwijs kunnen verschijnen als een massamoord en in dat geval hebben we onze grote geschiedenis. Maar de meesten van ons vinden niet dat het een massamoord is en dus wordt het geen grote geschiedenis. Het gaat hooguit om een tragische nevengevolg. Collateral damage op weg naar de grote antropomorfisering van de planeet.

‘De dood van een enkeling raakt ons meestal harder dan extinctie’

Interessante vragen doemen hier op. Er is door bijvoorbeeld filosofen waanzinnig veel over dierenrechten geschreven, maar we zien gek genoeg nauwelijks teksten over extinctie. Zouden we een dier bijvoorbeeld een recht op non-extinctie moeten kunnen geven? Dat leidt onmiddellijk tot andere vragen. Is het uitsterven van een soort te vergelijken met het sterven van een individueel exemplaar? Uitsterven lijkt iets groters te zijn dan de dood, al was het alleen al omdat het lijkt alsof het bestaan of het zijn zelf erdoor wordt aangevreten. Tegelijkertijd raakt de dood van een enkeling ons meestal toch harder, alsof extinctie te abstract en te wezenloos voor ons is om daadwerkelijk te bevatten. Daar ligt ook precies de charme van die eerder genoemde menselijke extinctie: ik ben in mijn speurtochten naar filosofische teksten over het thema daadwerkelijk veel meer tegengekomen over de extinctie van onze eigen soort dan over die van andere soorten. Filosofen zijn dus – men kan dit niet genoeg herhalen – een antropocentrisch volkje.

Er zijn andere redenen voor dat gebrek aan drama inzake extinctie aan te wijzen. Het is denkbaar dat we nog wat meer lijken op de tijdgenoten van Georges Cuvier dan we willen toegeven. Deze Cuvier leverde rond 1800 als eerste de bewijzen voor extinctie, maar het kwam hem op een orkaan van afkeuring en ongeloof te staan, want de natuur was volgens velen een plek van overdaad, een plek zonder schaarste, een plek ook zonder geschiedenis. Nature, as a place of plenty. Het idee van de zee als mare liberum – een idee dat, zoals bekend, verdedigd werd door onze eigen Hugo de Groot – is gebaseerd op de gedachte dat de natuur geen schaarste kent. Hoe kunnen, zo vroegen velen zich af, in een wereld zonder schaarste diersoorten uitsterven? De eenvoudige constatering dat een enkel exemplaar dood kon gaan, gaf kennelijk nooit aanleiding tot de gedachte dat een hele soort kon uitsterven. Vissen kon je gedachteloos wegvissen. De vissen kwamen vroeg of laat toch weer terug. Dat was onderdeel van wat lange tijd gezien werd als de soevereiniteit van de zee of, meer in het algemeen, de soevereiniteit van de natuur. Deze soevereiniteit impliceerde ook dat de natuur haar eigen gang gaat en dat ze onafhankelijk van ons opereert: een door god aan het pruttelen gebrachte machine die wij als mens niet echt kunnen schaden.

Deze laatste gedachte is nog steeds onuitroeibaar. Nadat Vermeij een fantastisch overzicht geeft van de oorzaken van extinctie en andersoortige verstoringen is het toch tijd voor wat troostende verhalen en wijst hij erop dat de geschiedenis van leven op onze planeet ondanks zeer ernstige catastrofes gewoon al 3,5 miljard jaar door is gegaan. Zelfs onder de meest precaire omstandigheden blijkt leven ‘ongelooflijk hardnekkig’ te zijn. Dit is misschien wel de belangrijkste reden dat extinctie niet het grote verhaal is in de biologie: want leven, het leven dat altijd doorgaat, is het grote verhaal.

Interessant is dan natuurlijk wel om je eens af te vragen welk leven dan doordendert. Vermeij noemt twee categorieën van soorten. In de eerste plaats gaat het om soorten die, ook onder moeilijke omstandigheden, geweldige verspreidingsmogelijkheden hebben. Denk aan kosmopolieten als plankton, insecten, virussen, varens waarvan de sporen door de wind verspreid worden of aan organismen die zich aan wrakhout vastklampen. In de tweede plaats gaat het om soorten die een zeer snelle reproductiecapaciteit hebben in combinatie met het vermogen om moeilijke omstandigheden redelijk tot goed te doorstaan. Voorbeelden zijn hier allerlei planten en gewassen.

Vermeij sluit niet uit dat de mens ook goed past bij deze extinctie-overlevers. De mens is immers kosmopolitisch, verspreidt zich met behulp van technologie erg gemakkelijk en heeft weliswaar geen supersnelle reproductiecapaciteit, maar beschikt wel over een geweldig vermogen het nageslacht tegen gevaren van buitenaf te beschermen. Nu we zien we ook de precieze reden waarom de menselijke extinctiebeweging vrijwillig is: de mens zal de zesde massa-extinctie vermoedelijk wel overleven. Ik geloof dat de bioloog Ed Wilson ooit eens zei dat de mens in één opzicht verschilt van andere primaten: zijn voortplanting lijkt eerder op die van bacteriën of virussen dan op die van orang-oetans of chimpansees.

Misschien moet ik op dit punt een ander, halfvergeten personage naar voren halen. Ik doel hier op de Nederlandse schrijver en dichter Jacques Hamelink (1939), wiens oeuvre grotendeels in het teken staat van de genadeloze strijd die mensen tegen de natuur hebben gevoerd. Men leze nog eens ‘Ranonkel, of de geschiedenis van een verzelving’, een boek uit 1969 waarin de natuur door ingrijpen van de mens, gesymboliseerd door de soldaat Papa Boem, langzaam maar zeker verandert in een groot rottend slachthuis. Jaren later maakte Hamelink een prachtig gedicht met de titel ‘De bomen werden sinds eeuwen terneergedrukt’, waarin hij zich een voorstelling probeert te maken van hoe een wereld eruit ziet die maar één overlever heeft:

Het enige dier is de mens, in zijn teken –

Een breekbare regenboog – bedrijft hij vogelvlug liefde

En huist in zichzelf verdeeld in vliesdun geworden kathedralen en schelpen.

De stilte hangt ademloos in ontbinding.

De aarde klinkt steeds verder in.

Ja, ja: soms heb je dichters nodig: je begrijpt ze niet altijd even precies, maar dit beeld spreekt wel tot de verbeelding: de mens als enige overlever in een kalkachtige wereld. De aarde klinkt steeds verder in. En denk nu nog eens aan die kraai op Hawaï waarmee ik dit verhaal begon. Die kraai moet hebben geweten van het inklinken, van de zich ontbindende stilte.’

1 reactie

  1. Jan Jansen schreef op 19 mei 2017 om 09:28

    Boeiende lezing van René. Het toeval? wilde dat ik die ochtend van de dies natalis een gesprek had in de Hortus Nijmegen met een van de medewerkers. Ik noemde toen het boek van Jacques Hamelink, Ranonkel als voorbeeld van een plant die alles kan overwoekeren. Het is misschien wel 30 jaar of langer geleden dat ik de naam van dat boek en de schrijver genoemd heb. Uitgerekend die ochtend in de botanische tuin bij Brakkenstein. Toen René, Tukker net als ik van geboorte, aan het eind van zijn sterk voorgedragen en met mooi Twents accent uitgesproken rede de naam Hamelink liet vallen ging er een schok door me heen. Een geval van bindende synchroniciteit.

Geef een reactie

Vox Magazine

Het onafhankelijke magazine van de Radboud Universiteit

lees de laatste Vox online!

Vox Update

Een directe, dagelijkse of wekelijkse update met onze artikelen in je mailbox!

Wekelijks
Nederlands
Verzonden!