Doorgeslagen publicatiedruk? ‘Publiceren is belangrijk voor de mensheid’
Sommige onderzoekers publiceren elke vijf dagen een artikel, blijkt uit een analyse in 'Nature'. Radboudumc-hoogleraar Mihai Netea is één van hen. ‘Ik kom nooit zomaar op een artikel’.
Het was een opmerkelijke analyse die onlangs verscheen in Nature: wereldwijd zijn er een paar honderd wetenschappers die jaarlijks 72 of meer artikelen produceerden in ten minste één kalenderjaar tussen 2000 en 2016. Dat is er een per vijf dagen, een uitzonderlijk hoge output. Ter vergelijking: het Rathenau Instituut becijferde dat een Nederlandse wetenschapper per jaar gemiddeld 1,8 artikelen schrijft.
De auteur van de analyse, Stanford-hoogleraar epidemiologie John Ioannidis, wil hiermee de discussie aanzwengelen over wat een publicatie nog voorstelt in het huidige wetenschappelijke systeem. Worden auteurschappen soms niet te makkelijk uitgedeeld? Op sommige artikelen van de ‘superpubliceerders’ prijkt namelijk een groot aantal auteurs, soms honderden. Hebben zij echt allemaal een substantiële bijdrage geleverd?
Die vragen zijn relevant, omdat de grootte van de publicatielijst een belangrijke rol speelt in het verdelen van geld en banen in de academische wereld. Het zijn de valuta van wetenschapsland. Niet voor niets is publish or perish (‘publiceer of ga ten onder’) een begrip onder onderzoekers en klagen vakbonden en kritische wetenschappers al jaren over doorgeschoten publicatiedruk. Zo verwacht het Radboudumc van haar hoofdonderzoekers dat ze elke vijf jaar minstens zes artikelen publiceren met een impact factor (een maat voor de tijdschriftstatus) van acht of hoger.
Opvallende naam op Ioannidis’ lijst: Mihai Netea, als enige Nijmegenaar. Netea is hoogleraar Experimentele Interne Geneeskunde bij het Radboudumc en was goed voor 76 publicaties in 2016. Hij vindt de aandacht voor de superpubliceerders ‘een storm in een glas water’.
Hoezo?
‘Wat wil dit artikel in Nature nu aantonen? Net zoals veel dingen in de natuur volgen publicatieaantallen een normaalverdeling, een Gaussiaanse curve. Er zijn altijd mensen die heel veel publiceren, net zoals er onderzoekers zijn die dat weinig doen.’
76 binnen één jaar, dat is erg veel.
‘Toevallig was 2016 voor mij een bijzonder jaar, qua publicaties. Meestal heb ik er gemiddeld zo’n vijftig – niet heel anders dan Ioannidis zelf, overigens. Bij ongeveer negen of tien daarvan ben ik laatste auteur. Niks uitzonderlijks. Ik voel geen reden om daar defensief over te doen.
‘Als je een goede focus en structuur in je werk hebt, kun je veel doen. Als internist ben ik van nature geneigd tot samenwerken. Onze onderzoeksgroep bij Interne Geneeskunde werkt nauw samen met alle onderzoekers van de afdeling, zo zit onze structuur in elkaar. Dat leidt tot veel gezamenlijke publicaties. Ook internationaal werk ik veel samen, onder andere in twee grote internationale consortia (grote samenwerkingsprojecten van soms tientallen onderzoeksgroepen, red.) waar veel artikelen uit voortkomen.’
De onlangs vernieuwde Gedragscode Wetenschappelijke Integriteit van de VSNU stelt heldere eisen aan auteurschappen. Zo behoren onderzoekers een wezenlijke intellectuele bijdrage te leveren aan een studie, de eindversie gelezen te hebben, en zijn ze verantwoordelijk voor de volledige wetenschappelijke inhoud.
Kun je wel aan die criteria voldoen, met zo’n grote productie?
‘Ik voldoe altijd aan de auteurscriteria. Ik kom nooit zomaar op een artikel! Aan elke studie lever ik relevante, continue bijdragen. Dan heb ik het niet over bijvoorbeeld een controle-experiment aanraden tijdens een grote groepsbijeenkomst – dan kun je ook iedereen die op congressen iets relevants zegt wel co-auteur maken. Nee, ik ben direct betrokken bij de coördinatie en beslissingen binnen de projectgroepen. Dat zijn overleggen van drie, vier mensen.
‘Die vijftig artikelen per jaar – één per week dus – lees en corrigeer ik allemaal. Dat kost mij zo’n één tot drie uur per keer, afhankelijk van hoe goed iemand schrijft. Als dat al niet meer in een week zou passen? Het is gewoon onderdeel van mijn baan, dat hoort ook zo.’
‘Wetenschap draait om vertrouwen’
Tientallen van uw artikelen hebben twintig auteurs of meer. In het geval van zeer grote samenwerkingsprojecten een enkele keer zelfs honderden. Moeten die echt allemaal genoemd worden?
‘Als wij monsters leverden, of een kleine controle experiment deden, hoeft dat niet. Maar als het ingewikkelder wordt, moet er ook een onderzoeker meewerken en daarvoor een auteurschap krijgen. Je kunt zo iemand niet veel experimenten laten doen en vervolgens alleen zeggen: dankjewel.’
Hoe kun je in grote samenwerkingsprojecten dan nog verantwoordelijkheid voor de gehele inhoud nemen, zoals de VSNU verlangt?
‘Dat is inderdaad heel lastig, ik weet ook niet goed hoe je daar het beste mee om moet gaan. Je kunt niet zicht houden op alle onderdelen. Als je vraagt: ben je zeker dat nooit iemand iets verkeerd heeft gepipetteerd (met een labinstrument een vloeistof afmeten en verplaatsen, red.), dan kan ik dat niet garanderen. Niemand kan dat honderd procent.
‘Voor mij draait wetenschap om vertrouwen. Gevallen zoals Diederik Stapel betekenen niet dat alles meteen slecht is. We moeten alert zijn op misstanden, maar niet doorslaan met kwaliteitscontroles. Dat is ook niet werkbaar. Als iemand echt iets verkeerd wil doen, lukt hem of haar dat toch wel. Je kunt pas echt zeker zijn over de inhoud als je zelf meekijkt over iemands schouder in het lab. Maar hoe weet jij of ík wel te vertrouwen ben? Moet je daar weer een derde persoon voor inschakelen? En hoe weet je zeker dat ik die niet omkoop?
‘Het huidige systeem is misschien niet perfect, maar het zelfreinigend vermogen werkt goed. Wanneer een resultaat niet klopt komt dat snel bovendrijven, omdat vervolgonderzoek het dan niet zal kunnen bevestigen.’
Ligt de nadruk in de wetenschap niet teveel op kwantiteit in plaats van kwaliteit?
‘Het is heel makkelijk om te zeggen dat er minder gepubliceerd moet worden. Maar stel: je publiceert één artikel per twee jaar. Kun je dan je werk verantwoorden, aan geldschieters en de maatschappij? En is dat artikel meteen beter dan dat van iemand anders die meer publiceert?
‘Natuurlijk zijn er nadelen aan dit systeem, maar het is ook een stimulus van kwaliteit. Sinds het Radboudumc de publicatiecriteria voor onderzoekers heeft ingesteld, is het aantal publicaties en de kwaliteit daarvan omhooggeschoten, net als de hoeveelheid samenwerkingen. Ik zou het jammer vinden als we dat terugdraaien vanwege een paar nadelen van het systeem, en vervolgens niet meer de stimulans hebben ons best te doen.’
Dus de publish or perish-cultuur is niet doorgeslagen?
‘Publiceren is belangrijk voor de wetenschap en kennis in het algemeen, dat doe ik niet alleen voor mijn carrière. Als ik een patiënt krijg met zeldzame klachten, dan kijk ik in de literatuur. Als iemand anders een eerder geval succesvol behandelde maar daar niet over heeft gepubliceerd, weet ik daar niet van. Dan heeft mijn patiënt minder kans op een goede behandeling en genezing. Had Pasteur zijn bevindingen niet gepubliceerd, dan hadden we nu geen vaccins. Het is niet publish or perish voor onderzoekers, maar publish or perish voor de beschaving!’
Mihai Netea
Mihai Netea (Roemenië, 1968) studeerde geneeskunde in Roemenië. Vervolgens deed hij promotieonderzoek aan de Radboud Universiteit naar ontstekingsstoffen in het bloed bij bloedvergiftiging. Na postdoconderzoek in de VS (Universiteit van Colorado) kwam hij weer naar Nijmegen voor een klinische specialisatie in de infectiologie. Sinds 2008 is hij hoogleraar Experimentele interne geneeskunde aan het Radboudumc. Hier onderzoekt hij hoe het immuunsysteem indringers herkent en opruimt. Netea kreeg in 2016 de Spinozapremie van NWO, de hoogste Nederlandse wetenschappelijke onderscheiding.