Einsteins op de vlucht
De academische gemeenschap heeft een lange geschiedenis van solidariteit als het aankomt op het helpen van gevluchte wetenschappers. En dat leverde de maatschappij al veel moois op. Van penicilline tot de literatuur van Thomas Mann.
In het najaar van 1933 beklom een gepikeerde Albert Einstein het spreekgestoelte in een volgepakte Royal Albert Hall in Londen. De wetenschapper maakte zich zorgen en kwam dat uiten bij de eerste grote bijeenkomt van de pas opgerichte Academic Assistance Council – een organisatie die wetenschappers in Nazi-Duitsland wilde helpen.
Dat was hard nodig. Een half jaar eerder voelde zelfs Einstein, toen al wereldberoemd, zich er niet meer veilig. Adolf Hitler was aan de macht gekomen en door Einsteins Joodse achtergrond was wetenschap bedrijven voor hem onmogelijk geworden. Einstein was niet de enige – alle Joodse onderzoekers in het land kwamen op straat te staan.
En dat schuurde bij de Nobelprijswinnaar. De tienduizend aanwezigen in de Royal Albert Hall hoorden een gloedvol betoog over de noodzaak van academische vrijheid en gaven Einstein een staande ovatie. Door deze speech was Einstein medeverantwoordelijk voor het latere succes van het Academic Assistance Council (AAC). In de eerste jaren zou dit instituut een nieuwe onderdak vinden voor 1.500 wetenschappers die in Duitsland gevaar liepen. Zestien van hen zouden later in hun nieuwe gastland een Nobelprijs winnen. Daarnaast bezorgde het de Verenigde Staten en Groot-Brittannië een wetenschappelijke boost waardoor die uiteindelijk de oorlog konden winnen.
Particulier geld
Maar daar ging een lange tijd periode vol moeizaam lobbyen en politiek bedrijven aan vooraf. Want in de jaren dertig was er een globale economische crisis en ook op de Britse universiteiten vreesden wetenschappers destijds voor hun baantje. Wat moesten al die buitenlandse onderzoekers op onze universiteiten? – zo was de gedachte. Daarnaast waren er ook in Groot-Brittannië stereotypes over Joden. De AAC benaderde alle Britse universiteiten met de vraag of ze wilden doneren voor Joodse wetenschappers in nood. Dat zag de Universiteit van Sheffield duidelijk niet zitten. ‘Er zijn talloze Joodse mensen wiens individuele inkomen hoger is dan het hele inkomen van de universiteit. Het is dan ook passend om hen eerst te vragen om te betalen.’ Met andere woorden: die Joden hebben zelf geld genoeg. Ze zoeken het maar uit.
Uiteindelijk kwam het benodigde geld vrijwel volledig van particulieren. Tot het begin van de oorlog haalde het genootschap bijna honderdduizend pond op – het equivalent van acht miljoen moderne dollars. Het geld werd goed besteed. In totaal werden 2541 gevluchte wetenschappers ingeschreven bij het ACC (en de opvolger Society for the Preservation of Science and Learning – SPSL).
Het was echter zeker niet zo dat iedere Joodse wetenschapper in aanmerking kwam voor een nieuw, buitenlands dienstverband aan een andere universiteit. Er was een strenge selectieprocedure. De AAC / SPSL was in eerste instantie opgericht uit altruïsme, maar er was beperkt geld. Daarom richtte het zich vooral op de allerbeste onderzoekers. Dat had natuurlijk als positief bijeffect dat het gastland kon profiteren van geweldige wetenschappers.
Klinkende namen
En dus kregen alle klinkende namen een nieuwe aanstelling. Max Born, één van de grondleggers van de kwantummechanica, vertrok naar Cambridge. Hij was in goed gezelschap overigens: ook de wereldberoemde Otto Frisch, Leó Szilard en Lise Meitner ontvluchtten Nazi-Duitsland. Niet veel later werd hun onderzoek gebruikt voor de ontwikkeling van de eerste atoombom. De biochemicus Ernst Boris Chain ging na enkele omzwervingen aan de slag in Oxford en vond daar penicilline uit – waarmee hij indirect miljoenen levens redde. John von Neumann verrichte na zijn vlucht naar Princeton baanbrekend werk in de wiskunde en informatica, hetgeen zowel de atoombom als de komst van computers mogelijk maakte.
Het AAC/ SPSL richtte zich vooral op bètawetenschappers. ‘Maar er zijn natuurlijk ook tal van andere wetenschappers die ooit moesten vluchten en daarna carrière gemaakt hebben’, zegt Jan Brabers, wetenschapshistoricus van de Radboud Universiteit. Een terechte opmerking. De lijst gevluchte prominenten is veel uitgebreider: Karl Popper, Thomas Mann en Hannah Arendt – allemaal moesten ze op zeker moment hun biezen pakken omdat ze zich niet veilig voelden.
En dat zijn dan alleen nog de bekende namen. Voor iedere bekende naam zijn er talloze wetenschappers die de geschiedenisboeken niet gehaald hebben. Voor hen werd vaak eveneens een oplossing gezocht. ‘Er is een zekere universitaire traditie om in geval van nood voor elkaar te zorgen’, zegt Brabers. ‘Niet alleen voor de absolute wereldtop, maar ook voor de normale wetenschappers en studenten.’ Ook de Radboud Universiteit heeft dat in het verleden gedaan. In 1948 heeft de universiteit onderdak geboden aan gevluchte wetenschappers uit Tsjecho-Slowakije. In 1956 kwamen er onderzoekers uit Hongarije deze kant op.
‘Het is op termijn zeker mogelijk dat we de huidige generatie vluchtelingen ooit op de Nederlandse universiteiten terugzien – als student of medewerker’, zegt Brabers. ‘Nu ligt de prioriteit natuurlijk op de noodopvang. Maar op termijn zie ik dat zeker gebeuren – het zou immers niet de eerste keer zijn.’ / Tim van Ham
DE RADBOUD UNIVERSITEIT heeft in het verleden ook hulp geboden aan gevluchte wetenschappers. Eén voorbeeld is Benedek Elemér Vidos. Deze Joodse Hongaar werkte als hoogleraar Romaanse taalkunde aan de Radboud Universiteit, toen in 1940 alle Joodse wetenschappers op de universiteiten ontslagen moesten worden van de Duitse bezetters. Vidos kwam op straat te staan en week uit naar Hongarije. Gedurende de oorlog betaalde de Radboud Universiteit iedere maand zijn salaris – hetgeen niet mocht van de Duitse bezetters – en toen er vrede was, kon Vidos direct weer aan de slag.
Een ander, recenter geval is Béla Vitányi. Hij was vanaf 1956 hoogleraar volkenrecht aan de universiteit van Pécs in Hongarije. Hij vluchtte in de zomer van 1959 ‘om persoonlijke redenen’ naar Nederland. De Stichting Nederlandse Federatie voor Vluchtelingenhulp had toevallig goede contacten met Syward van Wijnbergen, hoogleraar Bestuursrecht aan de Radboud Universiteit. Van Wijnbergen zorgde dat Vitányi in Nijmegen aan de slag kon als lector. Hij werd uiteindelijk hoogleraar Volkenrecht en bleef tot zijn pensioen in Nijmegen.
WALTER KOHN kreeg in 1998 de Nobelprijs in Chemistry voor zijn werk aan de density functional theory. Los van zijn wetenschappelijke prestatie zal niemand de prijs meer gegund zijn dan Kohn. Kohn leek namelijk voor het ongeluk geboren, maar knokte zich ondanks een enorme portie pech en ellende naar de wetenschappelijke top.
De misère begon in 1933, toen de kleine Walter tien jaar was, nog in zijn geboorteplaats Wenen woonde en Hitler aan de macht kwam in buurland Duitsland. Het Joodse gezin Kohn had een kunsthandel en die had het zwaar te verduren door het steeds verder oplaaiende antisemitisme. Het dieptepunt was de Kristallnacht in 1938 toen de zaak volledig werd vernield door rellende vandalen. Dat was voor de ouders van Walter reden te kijken naar mogelijkheden om hun zoon het land uit te krijgen. Dat lukte in het najaar van 1939, toen de vijftienjarige knul met het zogeheten Kindertransport via Nederland naar Engeland werd gesmokkeld. Zijn ouders konden niet mee – zij werden later gearresteerd en afgevoerd naar Auschwitz.
Walter Kohn werd in Engeland opgevangen door zakelijke kennissen van zijn vader; Charles en Eva Hauff uit het zuiden van het land. In Engeland zou Walter naar school gaan en op het land werken – Kohn moest boer worden, zo was het plan. Dat ging niet door, want Kohn liep op de akkers een hersenvliesontsteking op. De medicijnen voor deze kwaal waren net uitgevonden, waardoor de zestienjarige Kohn ternauwernood overleefde.
Toch was zijn pech nog niet op: in 1940 viel Duitsland Nederland en België binnen. De Britten waren bang dat ze de volgende waren en namen rigoureuze maatregelen. Talloze Duitstalige vluchtelingen in Engeland werden opgepakt en in interneringskampen gedropt – uit angst dat ze later eventuele Duitse parachutisten zouden kunnen assisteren. Ook Walter Kohn moest mee. Hij belandde op the Isle of Man, waar een ernstig voedseltekort was. De nog altijd maar zeventien jarige Walter Kohn verloor er vijftien kilo.
In de zomer van 1940 werd Kohn met een cruiseschip naar Canada gebracht, waarbij de opvarenden het geluk hadden dat ze niet door een Duitse U-boat getorpedeerd werden. De anderhalf jaar die daar volgden bracht Kohn door in verschillende interneringskampen in Canada. Daar kwam hij in aanraking met goedopgeleide jongemannen die aan Cambridge gestudeerd hadden, hetgeen zijn leven zou veranderen. Kohn had al wat kennis van natuur- en scheikunde opgedaan tijdens zijn schooltijd in Oostenrijk en Engeland, maar hij kwam in het interneringskamp ogen en oren tekort tijdens de lessen die de geïnterneerden zelf organiseerden.
Kohn moest – net als ieder ander – overdag gewoon aan het werk. Hij was houthakker voor tien cent per dag. Dat hield hem warm en gaf hem voldoende tijd om over de natuurkunde na te denken. Hij spaarde zijn dubbeltjes op en kocht er natuurkundeboeken van. Kohn had namelijk een nieuwe missie: wetenschapper worden.
In 1941 had de toen zeventienjarige Kohn eindelijk eens geluk. Zijn natuurkundeknobbel begon namelijk op te vallen bij de kampcommandant die hem een toelatingsexamen liet doen voor de McGill University’s Matriculation Examination. Kohn scoorde geweldig op alle onderdelen: algebra, geometry, trigonometry, physics, chemistry and coordinate geometry. Deze resultaten kwamen via een omweg terecht bij University of Toronto. Hoewel Kohn geen enkele van de noodzakelijke diploma’s had, mocht hij na wat creatief boekhouden van de decaan in 1942 tóch starten aan de universiteit. Een geste waar Kohn zijn hele leven dankbaar voor is geweest.
Kohn blonk uit in de jaren die volgden, maar werd in 1944 opgeroepen voor het Canadese leger. Tijdens zijn dienstperiode studeerde Kohn af en publiceerde hij een paper dat snel zijn weg vond naar de beste wetenschappers in het land. Hij diende tot het einde van de oorlog en hoorde toen waar hij al die jaren bang voor was: zijn ouders waren gestorven in Auschwitz.
Na de oorlog solliciteerde de natuurkundige op verschillende PhD’s in Canada, Amerika en Engeland. Hij had al toegezegd naar Birmingham te gaan, toen er een dag later een prachtige aanbieding uit Harvard op de mat viel. Voor Kohn was de keuze snel gemaakt: het werd Harvard. Het bleek het begin van een bloeiende carrière die hem via verschillende universiteiten uiteindelijk naar de hoogst haalbare beloning voor een wetenschapper bracht: een Nobelprijs. Op dit moment geniet Kohn, op 92-jarige leeftijd, van een welverdiend pensioen in Californië.
Dit verhaal staat ook in het Engels in Vox #2.