Elk slachtoffer een gezicht
28 slachtoffers van de Watersnoodramp zijn nooit geïdentificeerd. Het Nederlands Forensisch Instituut probeert ze een thuis te geven. Een heldenrol hierbij is weggelegd voor Bonaparte, een in Nijmegen ontwikkeld programma dat in een mum van tijd familierelaties berekent. De Watersnoodramp in de nacht van 31 januari 1953 is voor de meeste Nederlanders slechts een feit uit de geschiedenisboekjes. Hoewel de overstroming een van de grootste vaderlandse natuurrampen is en aan 1836 mensen het leven kostte, is die al lang voltooid verleden tijd. Voor veel overlevenden uit de getroffen gebieden in Zeeland, Zuid-Holland en West-Brabant is de Watersnoodramp nooit voorbijgegaan. De herinneringen aan de rampnacht vormen voor hen een levenslang trauma. Dat geldt niet in de laatste plaats voor de families die al die tijd onwetend zijn gebleven over het lot van vader, moeder, broer of zus. Op het Zeeuwse eiland Schouwen-Duiveland, waar de waterstand het hoogste niveau bereikte van de Nederlandse kustlijn, liggen nog 28 onbekende slachtoffers in groepsgraven. Er zijn drie graven, op de begraafplaatsen van Nieuwerkerk – een van de dorpen waar de meeste slachtoffers vielen – Ouwerkerk en Serooskerke. Het Landelijk Bureau Vermiste Personen van de nationale politie heeft besloten alsnog de identiteit van de onbekende slachtoffers te achterhalen. Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI ) kreeg de taak om het speurwerk te doen. De burgemeester van Schouwen-Duiveland, die voor een opgraving toestemming moet geven, werkt mee. Het is immers nu of nooit; over vijftig jaar zijn er geen nabestaanden meer die hun DNA kunnen afstaan voor onderzoek. Er zijn families die nog altijd reikhalzend uitkijken naar informatie over het lot van de broer of zus die nooit meer thuiskwam na die fatale dag ruim zestig jaar geleden, weten ze inmiddels bij het NFI. ‘Toen we net waren begonnen met dit onderzoek belde een man, uit Schouwen-Duiveland, ons op. Hij vertelde dat hij zijn zusje sinds de Watersnoodramp niet meer terug heeft gezien. Dan merk je dat zoiets binnen zo’n familie al die jaren voor onzekerheid zorgt’, zegt persvoorlichter Eef Herregodts van het NFI. Neef en nicht Het NFI is een van de grootste forensische laboratoria ter wereld. Hier doen ruim 500 professionals speurwerk ten bate van het onderzoek naar strafbare feiten en de opsporing van vermiste personen. Samen behandelen ze zo’n 55.000 onderzoeken per jaar, zegt Herregodts. Sommige zijn vrij eenvoudig, neem de analyse van DNA-sporen op een sigarettenpeuk, andere lijken bijna ondoenlijk. Zoals de opgraving van de nog onbekende slachtoffers van de Watersnoodramp. De directe familie van de slachtoffers – vader, moeder, broers en zussen – leeft in veel gevallen niet meer. Dat is jammer: hun erfelijk materiaal komt voor 50 procent overeen en zou een belangrijke aanwijzing zijn. Het DNA van verre familieleden verschilt meer van dat van het slachtoffer. Het NFI moet in die gevallen volstaan met DNA van neven, nichten en kleinkinderen. Toon dan maar eens aan wie familie is van wie. Als het NFI geen beschikking had over het rekenprogramma Bonaparte zou het niet eens mogelijk zijn de slachtoffers te identificeren. Bonaparte, ontwikkeld door fysicus Willem Burgers van de onderzoeksgroep van hoogleraar Biofysica Bert Kappen, bestaat nu drie jaar. Aan tafel in de kantine van het NFI vertelt biochemicus Carla van Dongen, werkzaam bij de afdeling Humane Biologische Sporen (de DNA-afdeling ), hoe het contact met de Nijmeegse groep is gelegd. Van Dongen was al langer op zoek naar een deugdelijke rekenmethode om verwantschap tussen familieleden vast te stellen. Zelf gebruikte ze tot voor kort een eenvoudig MS-DOS-programma. ‘Bij de vliegtuigramp in Suriname in 2008 waren twintig slachtoffers. We hebben ze allemaal kunnen identificeren, maar het duurde heel lang. Het verzamelen van de monsters van de slachtoffers en hun familieleden duurde een paar weken, het opstellen van de DNA-profielen duurde een week of twee. En dan waren we nog een week aan het rekenen.’ Daar moet een snellere methode voor komen, voelde Van Dongen wel aan. Want stel dat een grote kernramp plaatsvindt of een bom in de Amsterdamse metro explodeert, dan zou de identificatie van zoveel slachtoffers maanden in beslag nemen. Voor de nabestaanden veel te lang. Ze hoorde over Amerikaanse software die vlak na de ramp met het World Trade Center was ontwikkeld, maar die bleek duur en vertoonde mankementen. ‘Ik was thuis aan het klagen toen mijn man, hij is wiskundige, voorstelde om de groep van Bert Kappen te bellen.’ Vuurdoop Twee jaar later heeft Willem Burgers de software klaar waarop Van Dongen had gehoopt: een programma dat pijlsnel de kans berekent op een verwantschap tussen DNA-profielen van slachtoffers en hun familieleden. In een paar minuten berekent het welk DNA-profiel het best past bij welke stamboom. Het is april 2010, Van Dongen weet het nog goed. Een maand later komt de vuurdoop met het neerstorten van het toestel van Afriqiyah Airlines bij Tripoli in Libië; 103 doden, waaronder 70 Nederlanders. Het NFI voert het grootste stamboomonderzoek ooit uit, met behulp van Bonaparte. Van Dongen: ‘Het rampenidentificatieteam was twee weken bezig met het verzamelen van monsters – spierweefsel en botten – van de slachtoffers en familieleden. Wij waren nog een paar dagen bezig met het maken van DNA-profielen uit dat materiaal. Maar het verwantschapsonderzoek ging daarna heel snel. Het matchen van de gegevens met behulp van Bonaparte was gewoon een druk op de knop en klaar.’ Zeeuwse klei Forensisch archeoloog van het NFI Roosje de Leeuwe was dit najaar aanwezig bij de opgraving in Schouwen-Duiveland. ‘Het was opvallend dat de meeste lichamen nog vrij compleet waren. Dat zou je niet verwachten als je bedenkt dat het een grote chaos moet zijn geweest vlak na de ramp. Deze mensen zijn waarschijnlijk vrij snel begraven.’ Twee pathologieassistenten hebben de 28 skeletten, waaronder die van een paar kinderen en een baby, uit de Zeeuwse klei gehaald. Precisiewerk, verzekert De Leeuwe, want de klei is stug en elk skelet telt 206 botten. Toen moest het speuren naar erfelijk materiaal nog beginnen. Standaard worden voor DNA-doeleinden twee kiezen en een stuk dijbeen uit een lichaam gehaald. Maar kiezen waren er in dit geval, ook bij de volwassen skeletten, niet altijd aanwezig. ‘Het viel op er slachtoffers waren die weinig tanden hadden. Waarschijnlijk zijn er relatief veel oude mensen bij. Ik kan me voorstellen dat juist zij moeite hadden om weg te komen.’ De slachtoffers zijn herbegraven, in een persoonlijk graf, met een nummer. Als het DNA-onderzoek ze heeft thuisgebracht, kan de familienaam erop. De monsters – de stukjes bot en kiezen – zijn overgedragen aan het DNA-lab van het NFI. Het lab haalt het DNA eruit en maakt voor elk persoon een DNA-profiel. Nu is het nog wachten op genoeg DNA-profielen van hun families voor Bonaparte zijn werk kan doen: zoeken naar relaties. De politie heeft familieleden van de vermiste slachtoffers opgeroepen hun erfelijk materiaal af te staan. Van Dongen heeft inmiddels van een kleine twintig familieleden DNA ontvangen. Meestal van een neef, een nicht of kleinkinderen, maar het is nog te weinig. ‘Ik hoop en verwacht eigenlijk ook wel dat meer familieleden hun DNA zullen afstaan.’ In de kantine vertelt Van Dongen dat ze zich ervan bewust is dat ze bezig is om de onbekende doden een thuis te geven en de familie te helpen om straks op een goede manier afscheid nemen. ‘Dat is het mooie van dit werk, je kunt echt wat betekenen voor mensen.’ Forensisch archeoloog De Leeuwe weet van de onrust die een vermissing met zich mee brengt.’Het blijft een vermissing, totdat je het lichaam kunt teruggeven aan de familie. Dan pas kan het trauma worden afgesloten.’ Dit artikel staat ook in Vox 5