Erasmus: Erasmus over Erasmus

02 jan 2015

Onbewogen heeft het Erasmusgebouw vier decennia de elementen weerstaan. Behalve meteorologische, doorstond het gebouw sinds de tekentafel ook vele figuurlijke stormen: stond het niet symbool voor het ‘kapitalisties juk’, dan was het wel ‘ongezellig funktionalistisch’. Universiteitshistoricus Jan Brabers doet verslag van veertig jaar geharrewar, bezettingen en ontruimingen. Wat zou Erasmus hiervan denken?

Foto: Manon Bruininga
Foto: Manon Bruininga

Eerst was er het beeld, toen pas het gebouw. Onlangs was het vijftig jaar geleden dat het beeld van Erasmus, dat tegenwoordig bij de hoofdingang van de universiteitsbibliotheek staat, door de Nijmeegse historische studentenkring ‘Dr Huybers’ werd geschonken aan de universiteit. Aanleiding vonden de studenten geschiedenis in het emeritaat van hun vermaarde hoogleraren Reinier Post (Middeleeuwse geschiedenis) en L.J. Rogier (Geschiedenis der nieuwere tijden). De Rotterdamse humanist Desiderius Erasmus (1469-1536) geldt als een overgangsfiguur tussen middeleeuwen en nieuwe tijd, zijn leven en zijn werken overlapten beide perioden – vandaar dat zijn beeltenis een passend geschenk werd bevonden aan juist deze twee scheidende historici. Het beeld was vervaardigd door de toen nog onbekende kunstenaar Huub Kortekaas, die het in 1964 om niet afstond aan de studenten van Dr Huybers. Het welluidende onderschrift ‘Ik sta hier voor Post en Rogier’ werd bedacht door Ton van de Sande, toen student en Huyberiaan, later wetenschappelijk medewerker bij de afdeling geschiedenis.

Onder begeleiding van harmoniemuziek trok een lange stoet studenten, hoogleraren en genodigden in guur weer over de dijk naar het beeld, waar onder paraplu’s en in dikke winterjassen werd geredevoerd en getoast.

De aanbieding van het beeld op de dijk bij Winssen, waar Kortekaas het had neergezet, op 24 oktober 1964 was een gebeurtenis van de eerste orde: een verslag ervan haalde zelfs het landelijke televisiejournaal. Onder begeleiding van harmoniemuziek trok een lange stoet studenten, hoogleraren en genodigden in guur weer over de dijk naar het beeld, waar onder paraplu’s en in dikke winterjassen werd geredevoerd en getoast. Kort nadien kreeg het beeld een plaats bij het curatorengebouw (het huidige Bestuursgebouw), waarna het in 1973 verhuisde naar de Heyendaalseweg bij een nieuw gebouw waarvan het de naamgever was: het Erasmusgebouw.

Rond de tijd van de aanbieding van het beeld, medio jaren zestig, lagen op de tekentafels in de burelen van de curatoren de eerste ontwerpen voor de bouw op Heyendaal van een flat van tien verdiepingen, bedoeld voor de talensecties. In latere plannen werd dit Talengebouw, zoals het gemakshalve werd genoemd, verhoogd met nog eens tien verdiepingen teneinde ook ruimte te bieden voor allerlei andere disciplines, met name uit de letterenfaculteit. De bestaande infrastructuur van faculteiten en secties die niet (zoals geneeskunde en wis- en natuurkunde) op Heijendaal waren gehuisvest, maar verspreid over de stad in villa’s en herenhuizen, schoot sinds jaar en dag tekort. Door een bijzonder snelle aanwas van studenten (in 1965 telde de universiteit ruim 6000 studenten, in 1970 meer dan 10.000 en vijf jaar later 13.000) lag zelfs chaos op de loer. Het aankopen en verbouwen van noodvoorzieningen verspreid over de stad was inefficiënt en erg duur. Zodoende drong zich vanzelf een rigoureuze keuze voor nieuwbouw op. Spectaculaire nieuwbouw welteverstaan: een prestigeobject van twintig verdiepingen, het hoogste gebouw van Nijmegen, met een bruto inhoud van 138.000 m3 en een netto oppervlakte van 19.500 m2. De bouwkosten bedroegen 42,3 miljoen gulden.

In het veelgelezen Nijmeegs Universiteitsblad (het NUB), de linkse tegenhanger van KUNieuws, werd gesproken van een ‘afzichtelijk talengedrocht, de oogappel van onderwijsburokraten’.

Als ware het een wereldwonder – op zo’n prijzende toon werd in het universitaire persorgaan KUNieuws de bouw vanaf maart 1971 gevolgd. In die maand werd het eerste beton gestort, amper vijf weken nadien al was door middel van een glijbekisting de kern van de 85 meter hoge torenflat geheel opgetrokken. De bouwvakkers van de Hollandsche Beton Maatschappij NV te Arnhem werkten dag en nacht aan de door Architectenbureau Kraaijvanger, Van Putten, Kuit, Knol en Maas te Rotterdam ontworpen constructie. In het veelgelezen Nijmeegs Universiteitsblad (het NUB), de linkse tegenhanger van KUNieuws, werd gesproken van een ‘afzichtelijk talengedrocht, de oogappel van onderwijsburokraten’. Sosjalistiese studenten gaven lucht aan hun verontwaardiging over de gevaren waaraan de arbeiders zich moesten blootstellen en zij verklaarden zich manmoedig solidair met de uitgebuite en, naar verluidt, mopperende bouwvakkers.
Het verrijzen van dat hoogste gebouw in de verre omgeving werd hoe dan ook door eenieder in spanning gevolgd. Toen het Talengebouw in mei 1972 zijn twintigste verdieping bereikte, werd dat in de pers als een bijzonder feit gememoreerd. Op woensdag 13 september 1972 hees professor Jan Nuchelmans, decaan van de Faculteit der Letteren, de kapvlag, waarmee op traditionele wijze de periode van ruwbouw werd afgesloten. Een klein jaar later, op 15 juli 1973, werd het gebouw in gebruik genomen en door (sub)faculteiten, secties en diensten betrokken. In september was alles gereed; de officiële, feestelijke opening was voorzien voor mei 1974, wanneer de universiteit haar tiende lustrum zou vieren.
Samen met de talensecties (elf in getal) verhuisden ook de andere lettereninstituten (twaalf stuks) naar het nieuwe gebouw, aangevuld met de instituten voor Pedagogie en Andragogie, die tijdelijk onderdak genoten, en de Centrale Interfaculteit, waarin de filosofen waren vereend. De eerste verdieping was gereserveerd voor de beheersdiensten; op de derde, zevende, elfde en vijftiende verdieping kwamen de boekerijen en bibliotheken, op gemakkelijke loopafstand van de afdelingen. Aan de buitenzijde waren deze verdiepingen herkenbaar aan de donkergetinte zonabsorberende beglazing. Binnen waren op de verdiepingen geen cijferaanduidingen aangebracht, maar een kleurencode (gemaakt door de kunstenares Gaby Bovenlander) aan de hand waarvan kon worden bepaald op welke verdieping men zich bevond. Dat bleek al snel te ingewikkeld. Het gebouw was verdeeld in vijf eenheden van meerdere verdiepingen. Iedere eenheid kreeg een eigen kleur (bruin, groen, blauw, grijs en oranje) die voor iedere verdieping verdeeld was in een aantal tinten: de eerste verdieping van een eenheid droeg alle tinten, een etage hoger viel een tint weg, enzovoorts tot op de hoogste verdieping van een eenheid nog maar één tint overbleef. De tinten werden in cirkels met een middellijn van twee meter op de muren aangebracht, onderling verbonden door een lange witte streep. De cirkels kunnen veertig jaar na dato nog steeds worden bewonderd, tenzij ze door kunst of kasten aan het oog zijn onttrokken.

Meteen al bij de verhuizing bleken sommige bewoners ‘het af en toe te kwaad te krijgen met het leven op grote hoogte, de snelle liften of het nog niet geheel juist werkende air-conditioning systeem’, aldus KUNieuws. Dit was het begin van een schijnbaar nooit verstommende klaagzang over klimatologische gebreken van het gebouw. Over de centraal geregelde zuurstoftoevoer van de twee hoofdventilatoren op het dak bijvoorbeeld, die zo langzaam werkte, dat de ene helft van het gebouw al te warm, de andere helft nog veel te koud was. Functioneerden de hoofdventilatoren niet, dan bleef het hele gebouw verstoken van frisse lucht, waardoor iedereen naar huis moest – dat gebeurde geregeld in de eerste jaren.

Overigens spraken de arbeideristische NUB-verslaggevers ook schande van de soms ‘ontzettend dure lichtknoppen en deurenklinken, dit alles in het kader van de esthetiek van het gebouw’.

Het opstandige NUB hoorde overal klachten, de meeste over de betonnen muren en de ‘ontzettend ongezellige funktionaliteit’ van het gebouw. Overigens spraken de arbeideristische NUB-verslaggevers ook schande van de soms ‘ontzettend dure lichtknoppen en deurenklinken, dit alles in het kader van de esthetiek van het gebouw’. Zij constateerden voorts dat kamers van professoren ‘aanzienlijk luukser’ waren uitgevoerd dan die van secretaresses.
Ultralinkse studenten, of wat daarvoor door moest gaan, grepen de officiële opening van het gebouw op 10 mei 1974 aan ‘voor een demonstratieve presentatie van het studentenverzet’. Voor de ingang demonstreerden ongeveer 400 hunner, onder leuzen als ‘tegen de kapitalistiese herstrukturering’ en ‘voor een studie in dienst van het volk’. Toen staatssecretaris Ger Klein, die de opening zou verrichten, in zicht kwam, vormden zij plotseling een haag die de toegang tot het gebouw barricadeerde. De staatssecretaris en een aantal genodigden konden er niet meer in; andere genodigden, die eerder waren gearriveerd en het gebouw al hadden betreden, konden er niet meer uit. Bij gevolg werd het openingsprogramma afgelast. De gasten buiten, inclusief de staatssecretaris, vertrokken in arren moede naar Huize Heyendael, hun opgesloten medegasten samen met het aanwezige orkestje verweesd achterlatend. Zij maakten van de nood een deugd en dronken een borrel, die toch al klaarstond, en organiseerden een handtekeningenactie – het waren de jaren zeventig per slot van rekening – uit protest tegen de verstoring van de opening door de studenten én tegen de aarzelende houding van het college van bestuur.

Overigens kwam zodoende heel snel aan het licht hoe goed het gebouw zich leende voor bezettingen – en dat is nog vele malen, tot vervelens toe, gebleken.

De studentenactie had plaats tegen de achtergrond van een sinds jaren groeiende sfeer van polarisatie aan de universiteit en van een lang slepend conflict tussen (een meerderheid van) de staf Nederlands en linkse studenten over een aan te stellen medewerker. Begonnen met pamfletten en collegestakingen waren de studenten via het stellen van een ultimatum aan het sectiebestuur Nederlands inmiddels volledig geradicaliseerd. Zij wilden de benoeming van een docent (Michel van Nieuwstadt), die het programma zou inrichten ‘in de richting van een politieke wetenschap, die aan de bevrijding van het kapitalisties juk kan bijdragen’. In februari 1974, dus nog voordat het gebouw goed en wel was geopend, werd het Instituut Nederlands op de tweede en vierde verdieping al bezet, in april nog eens, ditmaal zelfs het gehele gebouw.
Overigens kwam zodoende heel snel aan het licht hoe goed het gebouw zich leende voor bezettingen – en dat is nog vele malen, tot vervelens toe, gebleken. In 1994 liet het College van Bestuur het gebouw zelfs een paar dagen sluiten teneinde een bezetting te voorkomen.

Turmbau zu Babel - Pieter Bruegel 1563 Bron: rpi virtuell (Creative Commons)
Turmbau zu Babel – Pieter Bruegel 1563 Bron: rpi virtuell (Creative Commons)

Sinds het eerste ontwerp in 1965 op de tekentafel verscheen, werd gesproken van ‘Talengebouw’. Een prijsvraag, gehouden in 1973, leverde onder meer de volgende alternatieven op: Horizonvervuiler, Babbellab, Humaniorflat, Punthooft, Toren van Babel, Alphatoren, Volière, Kolosseum. In samenhang met de verplaatsing van het beeldje werd uiteindelijk besloten tot Erasmusgebouw, naar de grote humanist. Een treffende keuze. Erasmus was immers een verfijnd geleerde, een gekend bevorderaar van de studie der humaniora, iemand die de ‘sancta eruditio’ was toegedaan en die groot belang hechtte aan vorming en onderwijs – zo treedt hij naar voren in het portret dat Petty Bange in 2007 van hem schreef. Niet van ijdelheid gespeend, zou Erasmus het wel hebben gewaardeerd dat zijn naam werd gebruikt voor het hoogste en meest prestigieuze gebouw van de universiteit. Voor de zotheid rondom de aanbieding van zijn beeld door de studenten geschiedenis in 1964 zou hij lof hebben gehad, maar voor de actievoerende studenten van tien jaar later zou Erasmus, zelf een uitgesproken pacifist en een man van rationeel overleg en consensus, minder waardering hebben kunnen opbrengen, ofschoon hij hun oprechtheid zou hebben bewonderd. Erasmus was eerst en vooral erg vroom en gelovig. Nu kunnen de huidige bewoners van het Erasmusgebouw wat dat betreft wellicht niet in zijn schaduw staan, maar sinds de theologen in het begin van de jaren negentig in dit gebouw onderdak kregen en sinds ook religiewetenschappers hun heil hier vonden, wordt in ieder geval veel studie gemaakt van religie en geloof. Ook dat zou Erasmus toch wel vergenoegd aanschouwen. / Jan Brabers

Geef een reactie

Vox Magazine

Het onafhankelijke magazine van de Radboud Universiteit

lees de laatste Vox online!

Vox Update

Een directe, dagelijkse of wekelijkse update met onze artikelen in je mailbox!

Wekelijks
Nederlands
Verzonden!