Gepromoveerd tot bankhanger
Een doctorstitel is leuk voor op je naamplaatje maar vaak nutteloos voor je carrière. Dat lijkt de conclusie van het debat The PhD Factory, dat gisteren werd georganiseerd door VAWO, PON en Postdocnetwork.
Ooit, in een ver zuurstokroze verleden, was een promotieplek een one way ticket naar een academische carrière. Je werkte vier jaar intensief aan je eigen onderzoek, spijkerde ondertussen je onderwijsvaardigheden bij en sloot het geheel af als auteur van een prachtig academisch boekwerk. Eenmaal gesetteld op je postdoc positie had je drie jaar de tijd om te ‘rijpen’ tot volwaardig onderzoeker. Et voilà: je was klaar om te solliciteren naar een baan als echte wetenschapper.
Dat dit droomscenario niets meer is dan een schim uit een ver verleden, maken de cijfers waarmee wiskundehoogleraar Klaas Landsman het debat maandagmiddag opent pijnlijk duidelijk. Sinds de jaren tachtig is het aantal promovendi met 75 procent toegenomen, maar het aantal vaste banen als universitair (hoofd)docent en onderzoeker nam nauwelijks toe. Weet je na het behalen van je getuigschrift tóch een postdoc positie binnen te harken, dan kun je tegenwoordig rekenen op een gemiddelde ‘rijpingsperiode’ van maar liefst dertien jaar. Want dat is de gemiddelde periode waarmee een universiteit jonge onderzoekers middels tijdelijke contracten aan het lijntje houdt.
Trukendoos
Wat is er gebeurd? Losgekoppeld van de permanente geldstroom van de overheid, moet de universiteit een hele trukendoos opentrekken om haar financiën op orde te houden. Voorbeelden daarvan zijn het binnenhalen van grote onderzoeksprojecten, het opvoeren van de publicatiedruk óf het aannemen van promovendi, vertelt de Utrechtse hoogleraar Frank Huisman. Per leergierig hoofdje krijgt de universiteit namelijk een luttele negentigduizend euro. Dat het grote aantal PhD’s zorgt voor extreme onderlinge concurrentie is voor de universiteit geen probleem. Zij ziet de publicaties alleen maar groeien.
Excelleer je als promovendus zodanig dat je je tot de beste 20 procent van je jaar mag rekenen, dan ligt die felbegeerde postdoc aanstelling in het verschiet. Met een tijdelijk contract ben je gegarandeerd een jaar van de straat. Een demotiverende situatie, vindt filosofiedocent Willem Halffman. Tijdelijke contracten maken academici kwetsbaar voor een burn-out. Uit angst dat hun contract beëindigd wordt nemen ze vaak meer taken op hun schouders dan ze aankunnen. Na dertien jaar word je bovendien behoorlijk onrustig van al die tijdelijke aanstellingen, vertelt Halffmann uit ervaring.
Of het echt de béste 20 procent is die doorstroomt naar een postdoc valt volgens Karlien Mul van PON ook te betwijfelen. De Quality Rating van een promovendus wordt vooral bepaald door het aantal publicaties en de impact van die publicaties. Het zegt weinig over de kwaliteit van je promotie onderzoek. Dezelfde Quality Rating kan als tweede verantwoordelijke van het gestegen aantal PhD plaatsen worden aangewezen. Meer promovendi betekent namelijk meer publicaties voor de professoren.
Nostalgische gevoelens naar de goede oude tijd, waarbij kwaliteit nog stond voor een maatschappelijke impact en een hoogwaardig eindproduct, overheersen bij alle aanwezigen. Financiële prikkels vormen een slechte basis voor hoogwaardig academisch onderzoek en verzieken de academische arbeidsmarkt, zo lijkt de conclusie. Een betere balans tussen de eerste en derde geldstroom zou dit probleem aan kunnen pakken. Maar kom daar in tijden van crisis maar eens mee aan bij Rutte. / Marlon Janssen
Hans L. schreef op 28 mei 2014 om 15:24
Twee ‘bedrijfskundige’ gedachten:
1) Up or out komt ook buiten de academie voor (m.n. adviesbureaus) en om up te mogen zijn niet alleen inhoudelijke kwaliteiten maar ook sociale vaardigheden (o.a. netwerk onder de beslissers) nodig.
2) De flexibilisering van de arbeidsmarkt, waar flexwerkers, ZZP-ers, uitzendwerkers bij ‘horen’ wordt bejubeld, maar vooral vanuit het shareholderperspectief. Maar ik denk dat grotere aantallen flexcollegae slecht zijn voor kennisopbouw en -behoud door een organisatie en de algehele loyaliteit met de organisatie kunnen verminderen (bij de vaste krachten: ‘straks vlieg ik naar de flexibele schil’, bij de flexers ‘straks werk ik toch ergens anders’). Vaste krachten en ontslagbescherming zijn juist in crisistijd heel goed want dat dwingt tot creatieve, innovatieve oplossingen om het hoofd bij 50% minder orders toch boven water te houden. Grootschalig ontslag is namelijk ook een ramp voor de blijvers, maar wel anders dan voor de ontslagenen.
Hartger Wassink schreef op 29 mei 2014 om 11:50
Als gepromoveerde heb je meer intellectuele capaciteiten dan 99% van de rest van de samenleving. Je hebt bovendien de allerhoogste titel qua opleiding die je maar kunt bedenken. Het lijkt me dat je met die uitgangspositie ook prima in staat bent om voor jezelf een loopbaan uit te stippelen. Klagen dat de overheid te weinig geld steekt in de universiteit om voor gepromoveerden een vaste baan klaar te hebben liggen, komt mij dan wat vreemd over.
Misschien is het op de universiteit niet doorgedrongen, maar ook in andere sectoren zijn er de afgelopen jaren mensen opgeleid terwijl er geen banen zijn (zorg, bouw, dienstverlening). Het zou wat vreemd zijn, als aannemers zouden vragen om geld van de overheid om de pas opgeleide metselaars een vaste baan te kunnen geven.
Dus ik zou zeggen: promovendi, neem je verantwoordelijkheid. Denk al een tijdje voordat je klaar bent na over je toekomst. Als die buiten de universiteit ligt (en de kans daarop is blijkbaar groot), neem dan stappen om ervoor te zorgen dat je daarop voorbereid bent.
Niemand zei dat het makkelijk ging worden en baangaranties tot het pensioen zijn iets uit een heel heel grijs (en misschien wel niet-bestaand) verleden.
Patrick Beckers schreef op 2 juni 2014 om 11:51
Je hebt grotendeels gelijk Hartger (alleen die 99% betwijfel ik), maar toch is het zuur dat het zelfs met de hoogste mogelijke opleiding cq titel nog alitjd moeilijk is een vaste aanstelling te krijgen.