Groetjes uit Georgië (2)
Student politicologie Auke Roos studeert een halfjaar in de hoofdstad van Georgië, Tbilisi. In een driedelige serie beschrijft hij zijn bijzondere ervaringen met de mensen, de universiteit en het nachtleven in dit land. Deel 2: Auke viert feest.
In een wereld waarin halve liters bier slechts één euro kosten en shotjes dertig cent, ligt een Erasmustijd vol katers op de loer. Tbilisi kent geen Molenstraat waar de bars zij aan zij liggen – hier is men bij een verplaatsing genoodzaakt tot het nemen van een taxi. Deze helse nachtelijke rit, waarin de taxichauffeur zijn uiterste best doet om jou te laten kotsen, kost je ongeveer één euro. In Georgië kent men geen strikte sluitingstijden, het is wachten tot de laatste persoon vertrekt.
Fight club
In mijn lievelingskroeg, die ik liefkozend heb omgedoopt tot ‘fight club’, eindigt de nacht meestal in een chaotische dronken samenscholing op straat, waar een stuk of dertig Georgiërs elkaar onhandig vuistslagen proberen te verkopen. Zo ben ik daar op een nacht met een goede vriend van me, een Palestijn. Rond een uur of vier is iedereen goed aangeschoten en een Georgische jongeman maakt wat provocerende gebaren in mijn richting. Ik probeer er niet op in te gaan, maar deze jongeman heeft andere plannen. Mijn Palestijnse vriend, laten we hem Jake noemen, vindt het op een gegeven moment welletjes. ‘You want to play a game? Come with me outside and we will play a game’, zegt Jake. De jongeman stemt toe en ik volg het tweetal naar buiten. Daar ontstaat een grimmige discussie waarbij ik mezelf als diplomaat opwerp om de gemoederen te sussen. Het mag niet baten. Ik zie Jake de jongeman vastpakken en hem een kopstoot verkopen waar een steenbok nog bang van zou worden. De jongeman valt achterover op straat. Ik weet niet hoe ik de situatie nu nog kan redden, dus ik stop de eerstvolgende taxi en duw Jake erin.
‘De Georgiër is trots als een pauw, maar mans genoeg om zijn verlies te erkennen’
De dagen erna voel ik me enigszins schuldig dat ik Jake mee op pad heb genomen, maar we besluiten toch diezelfde bar weer te bezoeken. We lopen binnen, en jawel: we zien dezelfde jongen met een jammerlijk pleistertje op zijn neus aan de bar zitten. Ik ben als de dood dat hij ons met een glazen bierfles gaat bewerken. Maar niets is minder waar. Hij groet ons, wij groeten hem. We schudden handen en zeggen sorry. We drinken die avond een biertje en vergeten de schermutseling van een paar dagen ervoor. Moraal van dit verhaal: de Georgiër is trots als een pauw, maar mans genoeg om zijn verlies te erkennen. God, wat houd ik van dit volk.