Het eerste partijtje voetbal in Nederland was in 1854 op kostschool Noorthey
Het eerste partijtje voetbal in Nederland werd in 1854 gespeeld op jongenskostschool Noorthey, achtentwintig jaar eerder dan algemeen werd aangenomen. Het eerste heel concrete ‘voetbalbewijs’ stamt uit 1864, tien jaar later dus. Dat ontdekte sporthistoricus Jan Luitzen tijdens onderzoek voor zijn proefschrift. Vandaag, op zijn zestigste verjaardag, promoveert hij.
Een historische sensatie, noemt Jan Luitzen de ontdekking van een brief die een jongen op 3 oktober 1864 aan zijn vader stuurde over een potje voetbal op de elitaire kostschool Noorthey in het Zuid-Hollandse Veur. ‘Ik heb meteen een rondedansje gemaakt in het Nationaal Archief in Den Haag’, zegt de buitenpromovendus in een Skypegesprek.
“Nu zal ik U eens vertellen wat er op Maandag geschied is”, schreef de jongen. “Toen in het begin van het eerste speeluur kwam de Engelsche meester naar mij toe en zeide: ‘We play foot-ball today.’ […] Dit spel is heel goed als het koud is, daar men een groote gommelestieke bal, die met leder omwonden is en bijna 3 palm middenlijn [= ongeveer 30 centimeter] heeft, moet voortschoppen.”
In de prullenbak
Toen de bal stuk ging, moest de wedstrijd gestaakt worden, staat nog in de brief. ‘Die bal, een rubberen bal met aan elkaar genaaide leren flappen er omheen, moest naar Londen om gerepareerd te worden. De jongens konden dus pas zo’n anderhalve maand later opnieuw voetballen’, zegt Luitzen. ‘ In de tussentijd zijn ze maar gaan hockeyen.’
Door de ontdekking van Luitzen kunnen een hele hoop sportboeken naar de prullenbak. Volgens de overlevering introduceerde sportbobo Pim Mulier immers het voetbal in Nederland, met de oprichting van de Haarlemsche Football Club in 1879, wat volgens Luitzens onderzoek overigens niet eerder dan in 1882-1883 plaatsvond. Hoe dan ook: al zo’n achttien jaar eerder werd voetbal gespeeld in Nederland.
Sporthistoricus Nico van Horn was de eerste die zich afvroeg of de beweringen van Mulier wel klopten, vertelt Luitzen. ‘Van Horn concludeerde dat Mulier wel een belangrijke sportpromotor van de Engelse sporten in Nederland was, maar dat de echte pioniersrol was weggelegd voor Noorthey, een zeer elitaire protestants-christelijke jongenskostschool waar de toekomstige bestuurders, politici, bankiers, kooplieden en bedrijfsdirecteuren van Nederland werden opgeleid.’
Luitzen, die docent is bij de opleiding Sportkunde aan de Hogeschool van Amsterdam en in het verleden al heel wat boeken publiceerde over sportgeschiedenis, wilde daar meer van weten. Met een beurs van het NWO trok hij als buitenpromovendus naar het Nationaal Archief in Den Haag, waar hij op een immens archief van het Genootschap Noorthey stuitte, vol met naslagwerkjes, notulen van vergaderingen, brochures en de schoolkrant van Noorthey tussen 1870 en 1881.
Geen bleekneusjes
‘Van Engelse kostscholen had men al langer begrepen dat teamsporten discipline bijbrachten aan de leerlingen; ze gingen er meer door samenwerken en het creëerde een spirit van deugdzaamheid en doorzettingsvermogen’, zegt Luitzen. ‘De directeur van de Engelse kostschool Rugby vond het mooi dat zijn leerlingen redelijk moe werden van die sport: zo spendeerden ze geen tijd aan kattenkwaad, homoseksuele praktijken of masturbatie, wat toen als kwalijk gezien werd. In Engeland staat die disciplinerende en geestontwikkelende vorm van teamsport bekend als muscular christianity.’
In navolging van Duitse, Zwitserse en Engelse kostscholen zat gymnastiek vanaf 1820 in het programma van Noorthey. Op de speelplaats stonden vanaf de opening in 1820 al een brug, een rekstok en een klimpaal. ‘Om een gezonde geest in een gezond lichaam te creëren, moesten de jongens twee keer per dag een uur naar buiten’, zegt Luitzen. ‘De directeur wilde geen bleekneusjes kweken.’
Door het hoge collegegeld – 1200 gulden per jaar, heel veel in die tijd – kon de directeur native speakers inhuren voor de Franse, Engelse en Duitse taalvakken. ‘In 1845 introduceerde een Engelse docent cricket en hockey op de Noorthey, twee sporten die in Engeland op dat moment al onderdeel waren van het curriculum op public schools en universiteiten. In 1854 introduceerde de Engelse leraar Henry Attwell voetbal.. Vanaf dan spelen jongens op Noorthey af en toe voetbal. Cricket is een blijvertje en wordt vooral in de zomer gespeeld, hockey ook in de winter. Die vorm van sport op de christelijk-protestantse kostschool Noorthey heb ik in mijn proefschrift “teamsport-protestantisme” genoemd.’
Gezelschap
Voetbal is tegenwoordig een echte volkssport, maar op Noorthey zaten heel wat baronnen, graven en jonkheren. Onderling waren er grote standsverschillen. Toch voelden die elitaire jongelui zich niet te goed om een potje voetbal te spelen. ‘Zodra die kostschooljongens het veld opgingen, deden ze allemaal een korte broek en een shirt aan. Op foto’s zie je dat de docenten ook meespeelden, in dezelfde kledij. Het is uniek voor die tijd dat de rangen en standen op het veld vrijwel wegvielen, want het waren toch deftige heren.’
‘Ook de docenten speelden mee. Dat is zeer uniek voor die tijd’
Omdat Noorthey geen examineerbevoegdheid had, gingen de meeste jongens op hun zestiende, zeventiende naar gymnasia in de steden waar ze vandaan kwamen, zoals Amsterdam, Haarlem of Den Haag. Daar introduceerden ze de sporten die ze van Noorthey kenden. Luitzen: ‘Van de vijf jongens die in 1871 in Amsterdam een cricketclub oprichtten, hadden drie een verleden op Noorthey. Leidse studenten die vanuit een nostalgische hang naar hun kostschooltijd in 1875 in Leiden het gezelschap Noorthey oprichtten, begonnen een cricketclub. Die initiatieven bloedden telkens weer dood.’
Geen rugby
Vanaf 1880-1881 ontstaan nieuwe cricketclubs in Haarlem, Amsterdam en andere grote steden, waarna vanaf 1882-1883 ook in kleine groepjes gevoetbald gaat worden, met eerste interstedelijke clubwedstrijden vanaf de tweede helft van 1886. ‘Omdat de Engelse sporten op afgelegen terreinen en in stadsparken beoefend worden – weg van het toezicht door ouders en scholen – vertegenwoordigen cricket en voetbal voor de schooljongens een gevoel van vrijheid en jeugdige rebellie tegen het gezag en de burgerlijke gezapigheid. Zo hebben de sportinitiatieven opeens wél een grote kans op slagen. Vaak nemen jongens die op Noorthey hadden gezeten het initiatief, of zijn ze betrokken bij initiatieven van anderen. Vervolgonderzoek moet uitwijzen of deze sporten ook via andere Nederlandse kostscholen werden verspreid.’
In welke mate het eerste potje voetbal op Noorthey op de wedstrijden van vandaag lijkt, is moeilijk te zeggen. ‘Ik sluit niet uit dat de afmetingen van het veld anders waren’, zegt Luitzen. ‘Ook de goal zag er heel anders uit. Op Noorthey waren aanvankelijk geen doelpalen, wellicht legden de jongens in eerste instantie jassen op de grond. Omdat er geen doellat was, spraken ze af dat de bal niet hoger dan de kruin van de keeper mocht vliegen. Pas later komen er twee palen waar een lint tussen wordt gespannen, die niet lang daarna wordt vervangen door een vaste houten lat.’
Het staat wel vast dat in 1864 op Noorthey geen rugby maar voetbal werd gespeeld. In de brief aan zijn vader schrijft de jongen dat je de bal met je voeten moet voortschoppen. ‘Misschien zeiden die jongens onderling wel: je mag de bal af en toe oppakken. Maar de meest basale regel is dat je met de voeten de bal moet voortschoppen. Waarschijnlijk wordt voetbal vanaf 1864 maar sporadisch op Noorthey gespeeld, want eind 1877 de pas gearriveerde Engelse leraar John Joseph Helsdon Rix – 20 jaar oud – een artikel in de schoolkrant waarin hij zeer gedetailleerd het verschil uitlegt tussen association football en rugby. Hij spreekt de hoop uit dat ze samen heel veel hockey en cricket gaan spelen, en dat ook voetbal weer aan het veldsportrepertoire wordt toegevoegd. Dat gebeurt onder zijn leiding dan ook. Sterker nog: het wordt intens populair, als een soort voorbode van de sportanglofilie die zich vanaf de jaren tachtig als een olievlek over Nederland verspreidt.’
Sportgeschiedenis
Met zijn proefschrift wil Jan Luitzen óók aantonen dat sportgeschiedenis zich tot een serieuze en belangrijke academische discipline aan het ontwikkelen is. ‘Aan veel universiteiten is binnen het vakgebied Geschiedenis nog steeds een zeker dedain voor wetenschappelijke onderzoeken die de symbolische kant van sport als vertrekpunt nemen’, zegt hij. ‘In Nederland is nog maar één sporthistorische leerstoel: die aan de Radboud Universiteit onder leiding van hoogleraar Marjet Derks. In de Angelsaksische landen heb je er zo ongeveer aan élke universiteit één. En er is nog geen enkele hogeschool met een lectoraat Sportgeschiedenis. In mijn proefschrift laat ik aan de hand van vier cultuurhistorische modellen zien hoe en door wie de Engelse sporten in Nederland zijn geïntroduceerd en verspreid. Vanuit het kleinschalige handelingsniveau van de leraren, leerlingen en alumni van Noorthey en het vroege sportclubcircuit duid ik de sporthistorische en cultureel-maatschappelijke impact van het teamsport-protestantisme van Noorthey tussen 1845 en 1886.’