Hoe ’t promotietraject er wél uit moet zien
Promovendi die stevig worden begeleid door promotoren die daarin zijn getraind. Die bij aanvang een warm welkom krijgen én een informatiemap met richtlijnen en tips. Hoe moeilijk kan het zijn, dachten de promovendi in de Ondernemingsraad. Hun visiedocument sturen ze vandaag naar het college van bestuur.
Hoe zou een promotietraject er idealiter uit moeten zien? De vijf leden van de Ondernemingsraad namens PON (Promovendi Overleg Nijmegen) polsten promovendi en postdocs op de campus en stelden het zwart op wit. Omdat promovendi al langer klagen over zaken als te weinig begeleiding, een gebrek aan toekomstperspectief, een hoge publicatiedruk. En het er niet beter op wordt met de enorme toename van promovendi de afgelopen jaren (tussen 2009 en 2013 namen de promovendi toe met 30 procent, de postdocs met 40 procent). Hoogleraren zijn er nauwelijks bij gekomen (3 procent).
Dorian Schaap: ‘Dan kun je wel aanvoelen dat promovendi en postdocs te weinig begeleiding krijgen en dat hoogleraren moeten werken onder steeds meer druk. Wij spraken promovendi die hun promotor afgelopen jaar twee keer hebben gesproken. Dat kan natuurlijk niet.’
Vooruit
Het college van bestuur zou willen dat ze sneller promoveren. Nu promoveert 70 procent binnen zes jaar, dat moet op z’n minst naar 80, stelt het college in het jongste jaarverslag. Een goed streven, vinden ook de promovendi in de Ondernemingsraad. Maar daarvoor moet wel wat gebeuren. Om promovendi echt vooruit te helpen, is het zaak het promotietraject flink bij te schaven.
Dat kan om te beginnen met zoiets eenvoudigs als een informatiepakket voor startende promovendi, een map met aanwijzingen over wat er van hem of haar wordt verwacht, wat ieders verantwoordelijkheid is, welke cursus je kunt doen om bepaalde vaardigheden te verbeteren en andere tips en trucs. Bart Verheijen: ‘Maar evengoed is het belangrijk dat je in de faculteit wordt geïntroduceerd, wordt uitgenodigd voor borrels en bijeenkomsten, wordt voorgesteld aan anderen. Het is belangrijk dat de promovendus zich welkom voelt.’ Volgens Verheijen en Schaap is dat nu niet altijd de normale gang van zaken. ‘Er zijn promovendi die een contract tekenen en daarna een paar maanden in de bieb zitten omdat ze nog geen bureau of computer hebben. Dan duurt het lang voor je je thuis voelt.’
Anker
Promotor en promovendus horen samen een opleidings- en begeleidingsplan op te stellen met een globale planning voor de komende jaren. Schaap: ‘Het is een soort anker voor het promotieproject. Daar kun je gaandeweg de rit op teruggrijpen.’ Nu wordt die planning niet altijd even serieus genomen, bleek uit de rondgang langs promovendi. ‘Wij stellen in ons document voor dat de faculteitsbesturen daar beter op gaan toezien.’
Er zijn promotoren die een dozijn of meer promovendi begeleiden, weten Verheijen en Schaap. Schaap: ‘Het zou goed zijn als iedereen die meer dan vijf promovendi aanneemt, verplicht wordt op te schrijven hoe hij of zij dat gaat uitvoeren en dat document vervolgens met het faculteitsbestuur bespreekt.’ Verheijen: ‘Maar we vinden dat promovendi daar zelf ook alert op moeten zijn. Ze moeten wel op tijd aan de bel trekken.’ Train promotoren bij voorkeur in het begeleiden van promovendi, vermeldt het visiedocument, en zorg dat zij gaandeweg het traject ook ergens terecht kunnen voor advies.
Het document pleit verder voor een betere voorbereiding op een toekomst buiten de universiteit. Door vanaf dag één stil te staan bij het opbouwen van competenties en na afloop een onderwijscertificaat van de universiteit. Exitinterviews met mensen die in Nijmegen zijn gepromoveerd, is ook een aanbeveling. Om ze te vragen naar tips voor verbetering van het promotietraject. Want wie heeft nou meer verstand van promoveren dan de promovendi zelf? / Martine Zuidweg
peter rietbergen schreef op 27 november 2014 om 14:03
De meeste promovendi zijn, als zij starten, 24/25 jaar – dus al zes/zeven jaar volwassen, in de zin dat zij, daarvan ga ik uit, een enigszins onderbouwde visie (moeten!) hebben op hun toekomstig leven.
Voorafgaand aan de keuze voor een promotie ligt dan dus, voor hen, de vraag wat zij daarna, realistisch, menen te kunnen doen. Dat realisme leert hen: voor slechts een heel klein groepje van alle promovendi/promoti is een functie als postdoc weggelegd, en van de postdocs zal slechts een klein percentage een baan in de wetenschap krijgen. Kortom, wie enigerlei zekerheid wil hebben op een toekomst-met-baan, moet niet willen promoveren. Of, als men dat toch wil, accepteren dat die garantie er niet is – en dat geen enkele promotor, geen enkel instituut, geen enkele universiteit dat zekerheidsperspectief biedt.
Natuurlijk houdt een promotor een promovendus-in-spe dit ook voor – ik althans doe dat altijd. Maar de primaire verantwoordelijkheid ligt toch echt bij de promovendus. Verwijten aan ‘het systeem’, op dat front, vind ik kinderachtig.
Kiest een promovendus, na zorgvuldig – en dat betekent dus ook: realistisch – afwegen toch voor een promotietraject, dan weet zij/hij dat, althans in de geesteswetenschappen, het schrijven van een goed proefschrift in vier jaar tijds – dat is de financieringstermijn! – eigenlijk alle tijd beschikbare kost – en dan bedoel ik: niet 38 uur per week, maar, in feite, wel echt zo’n 45…. Ook dat houdt overigens een goed promotor een promovendus tevoren voor. Maar ook dat mag een promovendus niet, om allerlei redenen, uit het oog verliezen: zij/hij schrijft het boek, wil dat schrijven, wil dat goed schrijven – de promotor is slechts een facilitator.
Zeker, andere competenties zijn voor promovendi waardevol – maar de promovendus heeft zelf gekozen voor een proefschrift – niet, bijv., voor een onderwijstoekomst, al is dat wel wat de enkelen die ooit een baan krijgen, wacht. Wie dus, om allerlei redenen, toch ook de competentie onderwijs – BKO – wil verwerven, moet beseffen dat dat extra tijd kost, die in feite zeker niet volledig in de vier jaar is verdisconteerd.
Wie, daarnaast, ook nog andere zaken wil realiseren, maakt zich het leven meestal gewoon te moeilijk: het is te simpel om te zeggen dat ‘het systeem’ vergt dat men ook artikelen moet schrijven, congressen moet bijwonen, en noem maar op. Zeker, die zaken zijn nuttig, en interessant. En ‘het systeem’ dringt er ook wel op aan – de tijdsinvestering die dat impliceert, zou door promotoren en onderzoeksdirecteuren ook wel eens wat kritischer tegen het licht gehouden mogen worden. Maar de promovendus is toch goeddeels baas over eigen tijd, is de maker van zijn eigen boek. En precies zijn toekomstperspectief vereist toch in feite slechts een ding: dat het boek op tijd af is – en dat betekent: niet pas na vijf of zes jaar. Op competent tijdmanagement t.a.v. het centrale product – dus het boek – wordt tzt elke promotus, voor elke baan (!) beoordeeld.
Speelt daarin de promotor eigenlijk een rol? Natuurlijk, al is die veel minder bepalend dan vaak gesuggereerd wordt.
De promovendus mag begeleiding verwachten – niet tweemaal per jaar, maar vele tientallen keren per jaar: een kort gesprek op de kamer, of in de gang; langere bijeenkomsten om allerlei problemen door te spreken; lees- en besprekingsmomenten van de promotor, ook al voordat de tekst wordt ingeleverd; en per jaar daarenboven minstens ook twee formele bijeenkomsten voor een bestandopname, om het traject echt in de gaten te houden, en eventuele bijstellingen goed door te spreken. Een promotor die al die tijd niet kan, of wil bieden, moet geen promovendi (mogen!) aannemen.
promo schreef op 27 november 2014 om 17:11
Ik kan u als promovendus verzekeren dat ik absoluut geen baas over mijn eigen tijd ben. Als ik ipv van een boek een x-tal papers moet schrijven voor een door mijn promotor voorgeschreven selectie van acceptabel geachte tijdschriften, dan heb ik dat – in mijn realiteit – te doen of ik kan de boom in. Thuiswerken omdat dat mij per dag 2 uur reistijd scheelt mag ik absoluut niet, en zelf kiezen naar welke conferenties ik ga… denk je dat echt? De naam van mijn promotor staat op alles wat ik produceer, dus die heeft er enorm belang bij dat ik zoveel mogelijk conferenties bezoek. Dat mij dat onderzoekstijd kost, zal hem worst wezen. De vrijheid waar die baan zo om bekend staat, die is er in de praktijk lang niet altijd, dus hou jezelf vooral niet voor dat het allemaal aan de promovendus ligt als de zaken niet op tijd af zijn.
Verder ken ik mensen die met een promotietraject begonnen zijn omdat er simpelweg nergens anders een baan te krijgen was op het moment dat ze klaar waren met hun studie. Dan kun je zeggen: daar had je dan maar niet mee moeten beginnen. Maar je kunt ook zeggen: wees blij dat die mensen slim genoeg zijn om niet op straat te hoeven leven, dat ze zich niet te goed voelen voor zo’n onderbetaalde baan (want dat is het, hoor). Het is ook veel te makkelijk om bij elk signaal van te hoge werkdruk te roepen: “dat wist je toch van tevoren, daar heb je toch voor gekozen?!” Natuurlijk doen we alsof we allemaal super gemotiveerd zijn, anders krijg je helemaal nooit ergens een baan, maar het is idioot om promovendi steeds maar voor te houden dat hun thesis hun levenswerk moet worden en dat daar alle beschikbare tijd in moet worden gestoken. Dat is een beetje alsof je zegt dat hun werk er eigenlijk niet toe doet en ze het dus als een soort gesubsidieerd liefdadigheidswerk moeten zien. Daarmee doe je promovendi tekort en ontstaat tegelijkertijd een prima basis voor een burn-out.
Eva schreef op 28 november 2014 om 11:16
Het spijt me, beste Peter, maar als promovenda bij letteren moet ik toch toegeven dat A. ik niet 40 uur per week met mijn proefschrift bezig kan zijn (gewoonweg al niet omdat 40 uur afgezonderd lezen en schrijven naar mijn mening een onhaalbare en onmenselijke taak is)
B. ik lezingen voorbereiden, onderwijs geven en ontmoetingen met andere promovendi buitengewoon inspirerend vind en dat dit juist me de moed geeft om door te zetten met mijn onderzoek (dat ik soms, eerlijk gezegd, liever uit het raam zou gooien)
C. ook ik me wel eens afvraag wat ik later wil doen, en dan juist tot de conclusie kom dat nevenactiviteiten je in je keuze en voorbereiding daarop kunnen helpen
D. je niet moet vergeten dat voor veel promovendi dit de eerste fulltime baan is, met alle nieuwigheden daarbij, zoals geregelde werktijden en een veel grotere werklast, waarbij je bovendien als uitvoerder ook de enige aanjager en opzichter bent. De overgang van toegewijde student naar nieuwe medewerker is geen gemakkelijke.
E. een promotor (of anders een tweede begeleider) juist óók op basiswerkvaardigheden en psychisch/emotionele toestand zou moeten coachen, om ervoor te zorgen dat een promovendus zijn vier jaar volmaakt op een gelukkige manier, in plaats van onder continue werkdruk, het gevoel niet ‘genoeg’ te doen (zelfs wanneer er meer dan 40u wordt gewerkt), het gevoel niets bij te dragen aan de wetenschap noch aan de maatschappij en er bovendien ook nog een persoonlijk leven bij heeft waarin vaak grote zaken gebeuren (relaties, samenwonen, trouwen, kinderen…)