Hoe slecht is het universitair onderwijs?
OPINIE Het universitair onderwijs kreeg dinsdag in de landelijke media een dikke onvoldoende uitgedeeld. Jos Joosten, in Nijmegen hoogleraar Nederlandse letterkunde, maakt korte metten met het onderzoek dat aan het bericht ten grondslag ligt. 'Dit onderzoek presenteert borrelpraat, maar dan zonder borrels.'
Dinsdag stond de universiteit plots volop in de landelijke schijnwerpers. Een ANP-bericht over het universitair onderwijs sloeg aan. Regionale kranten maakten het meteen tot voorpaginanieuws: ‘Slechte lessen op universiteiten’ kopte de Gelderlander, want ‘een op de drie docenten scoort onvoldoende voor lesgeven’. Het artikel baseert zich op onderzoek van het Zwolse adviesbureau Goudsteen & Company. Dat ‘ondervroeg veertien topdocenten van verschillende universiteiten, die afgelopen jaren onderwijsprijzen wonnen. Volgens hen heeft één op de drie universitair docenten alleen aandacht voor onderzoek. (…) Of ze een goede docent zijn, is minder van belang.’
Elke enigszins kritisch ingestelde lezer zou zich direct afvragen hoe representatief een onderzoek onder veertien personen is. Maar een vrolijk framende journaliste, op zoek naar een pakkend voorpaginanieuwtje, laat haar plezier natuurlijk niet bederven door dit soort details.
Met resultaat.
‘Wat werkelijk frappeert is dat geen van de betrokken journalisten de moeite nam om eens één tel stil te staan bij het feitelijk, inhoudelijk gewicht van het onderzoek.’
In de loop van de ochtend belandde het nieuws bij de NOS, die het dezelfde avond nog eens dunnetjes overdeed met een webartikel onder de rellerige titel ‘Stuur dit artikel door naar je slechte docent’. Ook Metro, Trouw en het Reformatorisch Dagblad, om maar enkele te noemen, publiceerden het bericht.
Wat werkelijk frappeert is dat geen van de betrokken journalisten de moeite nam om eens één tel stil te staan bij het feitelijk, inhoudelijk gewicht van het onderzoek. Alleen al de zeer beperkte onderzochte groep, ik zei het al, had op zijn minst argwaan kunnen wekken. Wie het rapport zelf erop naslaat, wordt in dit wantrouwen alleen maar bevestigd.
Kwakkelig onderzoek
Het onderzoek is namelijk ronduit kwakkelig, vanaf de (onder)titel: Meer geluk dan wijsheid: De kwaliteit van topdocenten aan onze universiteiten. Foutje van de eindredactie, want het ‘onderzoek’ gaat helemaal niet over de ‘kwaliteit van topdocenten’, maar over het universitair onderwijs in zijn algemeenheid, gezien door de ogen van de veertien geïnterviewde topdocenten.
Daar zit meteen ook het knelpunt. Het bureau selecteerde veertien winnaars van universitaire onderwijsprijzen, verspreid over de landelijke universiteiten en heeft hun om hun mening gevraagd inzake allerlei onderwijskwesties. Dit ‘onderzoek’, met andere woorden, is in werkelijkheid niet meer dan een selectie van toevallige opinies: er is geen controleerbare vraagstelling, er is geen raamwerk waarin de feitelijke situatie van het universitair onderwijs wordt weergegeven, laat staan geanalyseerd. Geen enkele aandacht dus voor de feitelijke verhouding tussen onderwijs en onderzoek binnen aanstellingen aan de universiteit (soms een volledige onderwijsaanstelling, doorgaans 70/30 of 60/40, maar vrijwel altijd met de meeste tijd voor onderwijs), voor het systeem van cursusevaluaties, onderwijsvisitaties, opleidingscommissies.
Dit onderzoek presenteert borrelpraat, maar dan zonder borrels.
Maar goed, laten we zelf eens één tel doen alsof we ook imbeciel zijn, en het onderzoek serieus nemen. Zelfs dan springt er genoeg in het oog. Bij voorbeeld dat de tekst vooral uitblinkt in algemeenheden van de koffieautomaat: de een vindt dit, de ander schat dat, alles gelardeerd met citaten zonder bron, in het genre: ‘De leidinggevende hecht geen belang aan onderwijs en besteedt geen tijd aan docentbegeleiding. Die docenten leggen zich daarbij neer. “Die leidinggevende vindt dat wel prima omdat hij een andere agenda heeft: het doen van onderzoek.”’
Die totale willekeur tekent ook de kernkwestie die nu alom het nieuws haalde: ‘Aan de topdocenten is gevraagd een verdeling te maken van het kwaliteitsspectrum van universitaire docenten.’ Ziedaar, de ‘onderzoeksvraag’: geen kwantificeerbaar kader, antwoordmodel of wat voor feitelijk criterium dan ook. Niet gek dus, dat een paar collega’s hier afhaakten: ‘Een aantal van hen (28%) geeft aan deze vraag niet te kunnen beantwoorden’. Blijven over: 72% van de ondervraagden die hier wél een mening over willen debiteren, met als uitkomst de nu overal, tot aan de minister, rondwarende algemene conclusie: ‘Topdocenten schatten in dat 30% van de docenten slecht functioneert.’
‘Topdocenten schatten…’. Zonder lidwoord. 72% van de ondervraagden, in werkelijkheid: tien man en vrouw aan de borreltafel. Vier waren even bier halen of naar de wc.
Interessant is – we houden ons nog even dom – dat de weliswaar even ongegronde, maar eigenlijk minstens zo spectaculaire, keerzijde van dit rondje meningen het nieuws niet haalde: de tien die wel op de vraag wilden reageren ‘schatten in dat 45% van de collega’s als “goed” gekwalificeerd kan worden’, én zij ‘schatten in dat 25% van de docenten tot de categorie topdocent behoort’. Kortom: zeventig procent van de docenten in het universitair onderwijs scoort goed tot zelfs zéér goed.
‘Het trieste is natuurlijk dat dit partijtje geroeptoeter aan de stamtafel van tien collega’s nu landelijk het beeld bepaalt van de zogenaamde staat van het universitair onderwijs.’
Geroeptoeter
Het trieste is natuurlijk dat dit partijtje geroeptoeter aan de stamtafel van tien collega’s nu landelijk het beeld bepaalt van de zogenaamde staat van het universitair onderwijs. Dat is vooral zo te betreuren omdat het helemaal niets te maken heeft met de praktijk. Als ik met een biertje tot het gezelschap van de hooggeleerde collegae had behoord, dan had ik een heel ander beeld geschetst. Minstens 7% van de docenten zou dan hebben gevonden dat het onderwijs doorgaans zeer goed is. Dat we eerder enigszins te lijden hebben onder over-controle, met talloze cursusevaluaties, die de onderwijsdirecteur beoordeelt, verplichte feedback aan de studenten, rapportages aan de opleidingscommissies, eindeloze dossieropbouw voor periodieke onderwijsvisitaties etc. Om, al borrelend, maar niet te spreken over de onuitroeibare didactische terreur van leerdoelen, onderwijsmatrixen en wat dies meer zij. Ik zie eerder overbezorgdheid dan desinteresse.
Ten slotte nog een merkwaardig detail aan dit ‘nieuws’. Het onderzoek is al bijna een jaar geleden gepubliceerd, zo is vast te stellen op de LinkedIn-pagina van de onderzoeker, ‘veranderkundige Jelger Spijkerboer’. Het onderzoek had geen opdrachtgever, maar werd op eigen initiatief geïnitieerd. Waarom zou Goudsteen & Company deze oude koe nog eens opnieuw hebben proberen te pluggen, met de grote nadruk op het slechte nieuws? Het zal toch niet, als ik me ook wat borrelpraat mag veroorloven, te maken hebben met het feit dat Goudsteen en zijn kompanen hun brood verdienen met het geven van cursussen op het gebied van veranderingen in onderwijs? / Jos Joosten
Ewoud schreef op 18 mei 2016 om 15:38
Precies dit. Dank!
Eric schreef op 18 mei 2016 om 17:04
Ach, het onderzoek was bedoeld ter promotie van de diensten van het adviesbureau. Op korte termijn scoren in de media, op lange termijn volgt de pijnlijke val.
Jenny schreef op 18 mei 2016 om 19:49
Het bewijst opnieuw hoe makkelijk de pers te paaien is met het woordje ‘ onderzoek’…..
S. Surdèl schreef op 19 mei 2016 om 11:48
Hoe komt het dan dat ik menige hoogleraar boos hoor mopperen dat ze in het eerste jaar vooral bezig zijn met studenten elementaire kennis bij te brengen die ze in het middelbaar onderwijs niet krijgen ? En waarom lopen er zoveel docenten rond die behalve Nederlands alleen maar Engels kunnen lezen en schrijven, in plaats van ook Frans en Duits? Die drie moderne talen waren, naast Grieks EN Latijn, in mijn jeugd verplicht om op het Gymnasium überhaupt te kunnen slagen. En op het juiste accent en de perfecte grammatica werd net zo lang geramd tot het in de buurt kwam van een native speaker. En zo hoort het, zeker op een universiteit of hogeschool.
een docent schreef op 19 mei 2016 om 14:44
Leuk verhaal hoor, en ik dacht het ook onmiddellijk toen ik dat hoorde: op basis van 14 personen???
Maar ook even een ander geluid:
Universitaire medewerkers worden ingeschaald volgens het zogenaamde UFO-systeem: Universitair Functie-Ordenen.
Dat systeem kent o.a.: Onderzoeker 1, 2, 3 en 4 en Docent 1, 2, 3, 4 (1 is het hoogst). En voor de vrolijke noot: het systeem kent ook de functie van beiaardier.
Dat onderscheid was gemaakt om het mogelijk te maken dat docenten carrière konden maken als docent, zonder zich dus als onderzoeker te profileren. Anders gezegd: zonder te worden afgeleid door de rat race van het onderzoek en publiceren.
Toen dat systeem aan de RU werd ingevoerd, een jaar of 12 geleden schat ik, werd aan de RU beweerd: bij ons bestaan docent 1 en 2 niet. Wij hebben alleen docenten 3 en 4 (4 is eigenlijk een afgestudeerde student-assistent, en 3 was een veredeld student-assistent). Deze universiteit koos er dus voor het carrièrepad van de in onderwijs gespecialiseerde docent niet mogelijk te maken.
Het is mij bekend dat het een enkeling toen toch is gelukt als docent 2 te worden ingeschaald. Of er ook docenten met rang 1 in Nijmegen rondlopen is mij niet bekend. Ik verwacht dat hun aantal hier in Nijmegen minder dan tien zal zijn.
In welke rang zijn dan al die honderden (duizenden?) collega’s dan ingeschaald? Als docent 3 of 4, als al dan niet veredeld student-assistent dus, met geen enkel carrièreperspectief. Of dus als onderzoeker 1, 2, 3, 4, en dus niet (primair) als docent met een functieomschrijving die is afgestemd op het geven van onderwijs.
Dit beleid geeft aan waar de prioriteiten liggen: bij het onderzoek, en het onderwijs komt er achteraan.
Klaas Landsman schreef op 22 mei 2016 om 22:58
Zowel het UFO profiel van Docent als van Onderzoeker zou moeten worden afgeschaft, de eenheid van onderwijs en onderzoek is de essentie van een universiteit. Inderdaad worden deze twee activiteiten allerminst gelijk gewaardeerd: wie toponderzoek doet krijgt miljoenen aan subsidies, wie toponderwijs levert (zoals wiskunde en andere opleidingen die in de Keuzegids keer op keer bovenaan eindigen) krijgt …. een taart van het CvB.
Peter Klaren schreef op 25 mei 2016 om 16:03
Eens met de laatste twee reageerders; heb een vergelijkbare taart-ervaring als Landsman. (Eén taart voor een heel docentencorps!)
Het bagatelliseren van de rapportinhoud door Joosten (in bloemrijke taal; de neerlandicus is er eens goed voor gaan zitten) gaat voorbij aan ’the elephant in the room’ en maakt de twee parallelle maar gescheiden onderzoek- en onderwijsuniversa aan de universiteit duidelijk. Onderzoekssucces staat in hoog (persoonlijk) aanzien; onderwijssuccessen blijven anoniem en onbenoemd. Carrière maken met een door onderwijs gedomineerd cv is een onbegonnen zaak.
De hoogleraar lijdt onder de “talloze cursusevaluaties, (…) de feedback aan de studenten” en de “onuitroeibare didactische terreur van leerdoelen, onderwijsmatrixen en wat dies meer zij.” Terreur, toe maar. Joosten weet het blijkbaar allemaal wel en schudt zijn onderwijs, met een maar klein beetje zelfbeklag, zó uit zijn mouw. Hij hoort vast niet tot die één op drie docenten. Lachen als-ie tóch naar een cursus van Goudsteen wordt gestuurd.
Stan van Pelt schreef op 26 mei 2016 om 09:18
Ik vind het belangrijk dat binnen universiteiten onderwijs en onderzoek goed in evenwicht én zo veel mogelijk geïntegreerd zijn – ze zijn twee zijdes van dezelfde munt en hebben elkaar nodig. Het geven van onderwijs dwingt je goed na te denken over alle details van het onderwerp wat je over wil brengen, wat er vaak toe leidt dat mogelijk zwakke plekken in je onderzoek aan het licht komen. Andersom is een goede onderzoeker zeer thuis in zijn vakgebied, en kan daardoor als docent ook goed boven de stof staan en een veld overzien. Ik ben dan ook geen voorstander van instituten binnen de universiteit waarin de onderzoekers in principe geheel vrijgesteld zijn van onderwijs, en alleen bij willen dragen aan onderwijs dat alleen direct aan hun onderzoek ten goede komt (bv researchmasters, stagaires). Het geven van onderwijs bevordert ook de binding met de universitaire gemeenschap: we leiden nieuwe, kritische academici op, of deze daarna nu als onderzoeker of anderszins de maatschappij in gaan.
De strikte scheiding tussen onderwijs en onderzoek leidt ertoe dat deze twee universitaire ‘machten’ in balans worden gehouden. Er is echter ook een keerzijde. Als research masterstudent, promovendus en postdoc (wat ikzelf momenteel ben) word je nadrukkelijk opgeleidt als onderzoeker, en carrièrekansen binnen de universiteit worden voornamelijk bepaald door je onderzoeksoutput. Omdat deze competitiedruk zo nadrukkelijk op onderzoeksoutput en –kwaliteiten ligt, worden promovendi en postdocs veel minder gestimuleerd om hun onderwijskwaliteiten te ontwikkelen en te professionaliseren dan mogelijk en wenselijk is. Onderwijs is namelijk iets wat je er eventueel ‘bij’ kunt doen, en wordt pas echt relevant geacht op UD-niveau. Op dit UD-niveau verlangt de universiteit bovendien nu in feite gespleten persoonlijkheden (voor de helft docent en voor de helft onderzoeker) omdat voor de twee taken bij verschillende mensen verantwoording afgelegd dient te worden (de onderwijs- cq. onderzoeksdirecteur). Een onderzoeksdirecteur heeft in principe geen boodschap aan je onderwijs’output’ en vice versa. Ik zou dan ook pleiten voor een terugkeer naar meer integratie tussen de twee taken, waardoor er flexibilisering ontstaat in verdeling van de nu nog strikte taaklasten, en meer onderling begrip.