‘Ik denk vanuit het belang van de proefdieren’

16 apr 2019 ,

Bij een dierenlab denk je niet snel aan een boerderij in Heumen waar varkens en kippen rondscharrelen. Toch wordt daar een groot deel van de Nijmeegse proefdieren – van muizen tot schapen – gefokt en verzorgd. ‘We willen dat ze zoveel mogelijk natuurlijk gedrag kunnen vertonen.’

‘Onze dieren hebben geen naam, alleen een nummer’, vertelt Conrad van den Broek als we in de schuur staan. Voor ons steken twee schapen hun hoofden door een hek, zodat ze bij de voederbak met hooi kunnen. ‘172’, staat er inderdaad op een groen label aan een ijzeren ketting die om de hals van een van de dieren staat. ‘Anders ga je je toch meer aan ze hechten.’ Dat maakt het werk mentaal lastiger. We zijn namelijk niet bij een kinderboerderij, maar op de boerderij van het Centraal Dierenlaboratorium (CDL) van het Radboudumc. Hier, aan de rand van de gemeente Heumen, wordt het leeuwendeel van de proefdieren gefokt die onderzoekers van het ziekenhuis en de universiteit gebruiken in hun dierexperimenten.

Van den Broek (45) is er beheerder en teamleider. Samen met zeven medewerkers is hij verantwoordelijk voor de dagelijkse zorg van de dieren. In 2017 ging dat om 173 schapen, 75 konijnen, 51 varkens en 9.352 muizen, valt uit de jaarverslagen van het CDL op te maken. Momenteel zitten er een kleine zeventig schapen, acht varkens, vier kippen en zo’n drieduizend muizen, vertelt Van den Broek. ‘Dat verandert continu, afhankelijk van wat voor experimenten er lopen. We hebben ook wel eens koeien en paarden gehad.’

Schapen op de proefdierboerderij. Foto: Stan van Pelt

Speciale pakken

Als je niet beter zou weten, denk je dat je op een doodgewone boerderij bent. Via een openstaand hek rijd je het erf op, over betonnen platen die de standaardbestrating vormen van zoveel agrarische terreinen in ons land. Links daarvan twee grote stallen, omringd door weilanden, rechts een kleine dierenweide met twee geiten en een paar kippen.

Het enige dat enigszins uit de toon valt in dit boerenbeeld is een uit de kluiten gewassen gebouw achter het weitje. Hierin huist het kantoor, maar ook een futuristisch muizenverblijf. Het is alleen van binnenuit bereikbaar, via dikke metalen deuren. Daar groeien de  – vaak genetisch gemodificeerde – muizen op, onder strikt gecontroleerde omstandigheden. ‘Het schone deel’, noemen Van den Broek en zijn collega’s het. Alle spullen worden ontsmet, met waterstofperoxide of een sterilisatie-apparaat, voordat ze naar binnen mogen. Medewerkers hebben speciale pakken aan.

Conrad van den Broek. Foto: Stan van Pelt

Voor ons blijft de binnenruimte dan ook verboden terrein, dus we kunnen niet zien hoe het de dieren daar vergaat. De aangrenzende hal, waar de kunststof bakken schoongemaakt worden waar de muizen in gehouden worden, kunnen we wel betreden. Het ruikt er naar hooi en kattenbakvulling. ‘Dat is zaagsel en kooiverrijking, het bodemmateriaal van de kooien. Als de muizen naar een nieuwe bak gaan, om de twee weken, verhuist een deel van dit materiaal mee naar hun nieuwe bak. Dan blijft het vertrouwd ruiken en voelen.’

In zo’n bak – van om en nabij de 20 bij 40 centimeter – zitten normaal gesproken twee tot zes muizen, vertelt Van den Broek. Ze krijgen ook papiersnippers en papieren huisjes, om nesten mee te bouwen. ‘We willen dat ze zoveel mogelijk natuurlijk gedrag kunnen vertonen.’

Retourtje Nijmegen

De aanschaf in 1967 van een eigen boerderij, buiten de campus, was een bewuste keus van universiteit en ziekenhuis. ‘Tot de jaren 70 zaten de dieren nog gewoon in het ziekenhuis, maar daar liepen ze veel meer kans op infecties, door artsen die in- en uitliepen vanuit andere delen van het gebouw. Die is hier veel lager.’ Bovendien leven ze hier onder veel natuurlijkere omstandigheden, vervolgt de beheerder. Zo kunnen de schapen bijvoorbeeld buiten grazen en hebben de geiten takken om mee te spelen.

De meeste dieren groeien in de boerderij op om vervolgens in Nijmegen aan hun einde te komen, nadat ze in de labs van het CDL voor experimenten gebruikt zijn. Met name de muizen treffen dit lot. Sommige dieren krijgen echter een retourtje – zij keren na een bezoek aan de campus weer terug naar het dorpje aan de Maas. Zoals de schapen bijvoorbeeld, legt Van den Broek uit, die meedoen aan een experiment voor de productie van antistoffen die artsen gebruiken voor bloedonderzoek bij patiënten. ‘Daartoe nemen we elke maand een buisje bloed bij ze af.’ Gemiddeld brengen de schapen zo’n half jaar door op de boerderij, de varkens drie maanden. Muizen lopen het langst rond, soms wel een jaar.

Aan Van den Broek de taak om de dieren zo goed mogelijk te verzorgen gedurende hun periode op de boerderij. ‘Ik denk vanuit hun belang’, vertelt hij als we richting de acht minipigs wandelen, Deense varkentjes. ‘Hebben ze het naar hun zin? Wat kan er nog beter? Het is hun lot dat ze proefdier zijn, maar ook die moet je met respect behandelen.’

Varkens op de proefdierboerderij. Foto: Stan van Pelt

Tegenwoordig zijn onderzoekers een stuk meer bezig met dierenwelzijn dan vroeger, weet hij, maar als dierverzorger zie je vaak sneller praktische verbeterpunten. Daar wordt tegenwoordig wel meer naar geluisterd, is zijn indruk. Hij wijst naar de varkens, die aan hun kaak geopereerd zijn om botimplantaten te testen. ‘Je zag dat die hechtingen gingen irriteren, waardoor ze hun huid kapot schuurden tegen de randen van het hok. Toen we dat de onderzoekers vertelden, zijn ze daarna onderhuidse hechtingen gaan gebruiken. Het zijn vaak maar heel kleine dingetjes die al veel verschil kunnen maken.’

Buddy-kippen

Een ander voorbeeld (hij lepelt er zo een tiental op): een onderzoeker wilde per se dat elk van de geiten die hij onderzocht apart gehuisvest werd, zodat ze optimaal in de gaten gehouden kon worden. ‘Dat werkte helemaal niet. Geiten zijn sociale dieren. Die dieren sprongen over de hekken naar elkaar toe. Ze werden er gestrest door en raakten soms zelfs gewond.’ Toen hij de betreffende onderzoeker naar de boerderij haalde, was deze meteen overtuigd dat het anders moest. ‘Soms lijkt iets op papier ideaal, maar is de praktijk heel anders.’

Sindsdien krijgen geiten (en ook kippen en varkens) elk een ‘buddy’. Zo’n dier houdt hen gezelschap, zelfs tijdens het transport op en neer naar Nijmegen, een ritje van zo’n tien kilometer. ‘Daardoor hoeven ze veel minder lang te acclimatiseren, voelen ze zich sneller thuis. Dat is belangrijk, want geiten zijn heel gevoelig voor verplaatsing. Vroeger leek het soms alsof we heel andere dieren terugkregen na een ingreep.’ Nu er even geen proefdiergeiten zijn, loopt de overgebleven buddy-geit rondjes in het weitje naast de ingang van het terrein. ‘We hebben er een kleintje bijgezet, zodat hij ook zelf gezelschap heeft.’

Proefdierkippen. Foto: Stan van Pelt

Toch is er altijd ruimte voor verbetering, stelt Van den Broek realistisch vast. Hij ziet maar zelden onderzoekers zelf langskomen. ‘Proefdieren zijn levende wezens. Die moet je zien, ruiken, horen. Dan kun je ook veel beter in je proefschrift beschrijven wat hun omstandigheden waren en wat dat voor invloed had op de resultaten.’

Ook vindt hij het jammer dat hij gedode muizen niet meer aan dierentuinen aan kan bieden, bijvoorbeeld als voer voor reptielen. Door veranderde wetgeving moeten alle genetisch gemodificeerde dieren verbrand worden. ‘Zonde, want voor die reptielen maakt het niet uit of ze een normale of een genetisch aangepaste prooi eten. Ze krijgen er zelf geen mutaties door.’ Misschien kijkt hij er anders tegenaan omdat hij zelf een boerenachtergrond heeft, denkt Van den Broek. Op zijn veertiende ging hij op de boerderij van een oom helpen, later studeerde hij aan de HAS, de agrarische hogeschool. Je wilt zo min mogelijk verspilling, is in de loop der jaren steeds prominenter zijn motto geworden.

Apenonderzoek

Prototype beelden van proefdieren die dieractivisten soms naar buiten brengen – zoals verminkte of vermagerde beesten in krappe kooitjes – komen we deze ochtend niet tegen. Voor een deel komt dat door het type experimenten waaraan de huidige dieren meedoen, zoals het immunologisch onderzoek bij de schapen en kippen. Daarvan zie je aan de buitenkant weinig effect. Ook de kaakhechtingen van de varkens zijn maar minimaal zichtbaar en lijken de dieren weinig te deren. Wel vliegen ze elkaar soms flink in de haren, getuige de krassen op het lijf van een paar varkens. Van den Broek: ‘Minipigs zijn pittige dieren, je moet heel goed uittesten wie het beste bij wie past, maar dat is natuurlijk gedrag.’

De meeste proefdierexperimenten vinden bovendien in Nijmegen plaats, dus pas nadat de dieren ‘normaal’ zijn opgegroeid op de boerderij. Zoals het onderzoek met muizen, die dan bijvoorbeeld gedood worden om naar het effect te kijken van een genmutatie op de hersenen of andere organen. Ook de rhesusapen – die elektrodes in hun brein geïmplanteerd kregen voor hersenonderzoek – zaten in Nijmegen, totdat het apenonderzoek eind 2016 helemaal stopte.

‘Proefdieren zijn levende wezens. Die moet je zien, ruiken, horen’

De dieren zijn op de Radboudboerderij misschien wel beter af dan op een gewoon boerenbedrijf, zou je kunnen redeneren. Een kippenhok (met daarin twee kippen) is twee bij twee meter, de varkens zitten in duo’s op tien vierkante meter. Kom daar maar eens om bij een gemiddelde boer. De schapen – afkomstig van een reguliere fokboerderij – kwamen binnen met rotkreupel, een besmettelijke hoefaandoening die kan ontstaan door een slechte verzorging. Van den Broek: ‘Dat zou hier niet gebeuren.’ Vandaar dat hij ook prima het gesprek met dieractivisten aangaat. ‘Ze zijn hier wel eens geweest, wij hebben geen geheimen. Ik probeer het altijd aan de mens te relateren, we willen wel allemaal goede medicijnen en geslaagde operaties.’ Dan is een boerderij als dit een noodzakelijk kwaad, wil hij maar zeggen.

Dat je er als dierverzorger niet aan ontkomt dat je je aan de dieren gaat hechten – hoe professioneel je ook bent – blijkt als Van den Broek het ene schaap aanwijst dat wél een naam heeft. ‘Daisy’ staat op haar halsketting. ‘Ons nieuwe opperhoofd-schaap, ze is hier als lammetje geboren. Het is een dochter van de ooien bij wie onderzocht werd hoe goed een nieuw type matje werkte waarmee je een kapotte blaas kunt repareren. In plaats van dat we haar als lammetje meteen verkochten, hebben we het bij haar moeder laten opgroeien. Mijn vriendin heeft haar zelfs nog de fles gegeven. Nee, zij mag hier nooit meer weg, dan krijg ik problemen thuis, haha.’

1 reactie

  1. Pieter Verbost schreef op 29 april 2019 om 18:26

Geef een reactie

Vox Magazine

Het onafhankelijke magazine van de Radboud Universiteit

lees de laatste Vox online!

Vox Update

Een directe, dagelijkse of wekelijkse update met onze artikelen in je mailbox!

Wekelijks
Nederlands
Verzonden!