Jonas in Japan (5): Metro versus Shinkansen
Bedrijfskundestudent Jonas Kool studeert een semester in Tokyo. In deze column schrijft hij over het internationale studentenleven aan Rikkyo University, een van de oudste universiteiten in Japan. Aflevering 5: Het openbaar vervoer.
Het station is verworden tot een menselijk mierennest. Uit de speakers klinken de paniekerige excuses van het metropersoneel voor de vertraging, van een omstander hoor ik dat er een persoon het spoor op is gelopen. Een buigende conducteur deelt briefjes met excuses uit waarmee studenten en werknemers hun absentie kunnen verklaren aan hun docent of baas.
De deuren van de metro gaan na een uur eindelijk open, de massa beweegt zich naar de stalen coupés. Als ik ben ingestapt en tussen de mensen geperst sta, kan ik niet meer bewegen. Toch moeten er in de overvolle ton nog een hele hoop mensen bij. De Japanse ‘salary men‘ gaan koste wat kost naar hun onderbetaalde baan. Met de aktetassen tegen hun buik gedrukt stappen ze met de rug naar de metro gekeerd achterwaarts in. Hun vrije hand zetten ze op de bovenkant van de deuropening, waarna ze zich met alle macht naar binnen duwen. Na 21 verstikkende minuten in een broeierige wagon met weinig zuurstof stap ik uit bij mijn halte in Ikebukuro.
Donkere gedachten
Dat is de dagelijkse sleur die de harde realiteit symboliseert waar veel mensen aan zijn onderworpen. Een sleur die diep in het welzijn van de bevolking snijdt en aanzet tot donkere gedachten. De zelfdodingscijfers zijn hoog in Japan en door heel het land worden demonstraties gehouden tegen de werkcultuur die karoshi (Nederlands: dood door overwerken) normaliseert. Het is een babyboomer-misvatting dat burn-outs niet bestaan en dat men ‘zich niet zo aan moet stellen tegenwoordig’. Niks nieuws onder de rijzende zon.
‘De wind in de haren en met 320 kilometer per uur langs Mount Fuji crossen klinkt als een droombaan’
De harde realiteit van een gepijnigd, mistroostig leven is het uitgangspunt van veel naoorlogse Japanse literatuur. Duisternis overrompelt de lezer in romans van Kenzaburo Oë, Yukio Mishima en Fuminori Nakamura, waarin de hoofdpersonen een reis van emotionele ontbering afleggen op zoek naar waarheid en identiteit.
Geweldige, maar ingewikkelde boeken zijn het. Gelukkig lijkt mijn makkelijke leven op de universiteit alleen tijdens de ochtendspits op die boeken. Het is nu kerstvakantie en mijn familie is overgevlogen om samen te toeren door het land met de Shinkansen, het Japanse netwerk aan hogesnelheidstreinen. De Shinkansen is het compleet tegenovergestelde van de metro. Comfortabel, in gereserveerde zetels met veel beenruimte, leggen we enorme afstanden af in korte tijd. Ik schrijf deze column terwijl ik met een topsnelheid van 320 kilometer per uur van Tokyo naar Kyoto schiet. Hallo ProRail, NS en Eurail, leest u mee?
Fascinerend
Buitengewoon fascinerend, de Shinkansen. Het is eigenlijk een hele ervaring op zichzelf, gelijk vanaf het moment dat je het perron betreedt. De conducteurs zijn gekleed in een zwart uniform met gouden knopen, een pet en witte handschoenen. Tijdens het wachten op de juiste trein viel het me op dat altijd aan het begin van de rit een van die conducteurs uit het raam van de achterste cabine hangt. De Shinkansen accelereert schrikbarend snel en het enige dat de trein tegenhoudt is de wind tegen de neus. Hoe kan het dan toch dat die verdomde pet altijd strak op het hoofd blijft zitten?
Misschien romantiseer ik het leven van een treinconducteur te veel, maar met de wind in de haren en met 320 kilometer per uur langs Mount Fuji crossen klinkt als een droombaan. Daar hebben we in Nederland alleen nog een investering in het spoornet, een tweede Mount Fuji en stevige petten voor nodig. Van de laatste twee ben ik overtuigd dat het kan (met een beetje creativiteit), maar door de recente verkiezingsuitslag begin ik te twijfelen aan de grote zak met geld voor het openbaar vervoer.