Volgens Jos Joosten maken mensen ten onrechte een karikatuur van de neerlandistiek
Neerlandistiek is een leuk vak waar je vrolijk van wordt. Die boodschap wil hoogleraar Jos Joosten uitdragen met zijn nieuwe boek 'Hoera! Een boek' dat deze week wordt gepresenteerd. ‘Het slechte imago van de studie Nederlands wortelt in de tegenstelling tussen kunstenaarschap en de mensen die het bestuderen.’
Waarom moest dit boek er komen?
‘De directe aanleiding is dat ik het jammer vind dat de neerlandistiek vanuit allerlei hoeken onder vuur ligt, maar dat die meningen vaak nergens op gebaseerd zijn. Door een vrolijk boek over de neerlandistiek te schrijven, wilde ik daar iets tegenin brengen.
Het boek bestaat deels uit een geschiedenis van het vak en waar de term ‘Neerlandicus’ vandaan komt: grappig genoeg is het een Latijnse term voor mensen die de Nederlandse taal bestuderen. En ik schreef een kleine canon van recente Nederlandse literatuur die in mijn ogen onderschat, overschat of niet-geschat is, aangevuld met een aantal artikelen waarin ik opmerkelijke veranderingen in de Nederlandse literatuur signaleer.’
Wat is uw boodschap?
‘Het eerste exemplaar kwam van de drukker op het moment dat ik in de krant las dat er meer gelezen wordt, maar minder in de Nederlandse taal. “Lekker bezig Jos”, dacht ik toen, “een boek uitbrengen over Nederlandse literatuur terwijl steeds minder mensen dat lezen.”
‘Ik hoop dat dit boek bijdraagt aan een realistischer beeld van de studie Nederlands’
Wat me opviel in dat krantenartikel is dat een geïnterviewde zei dat ze vond dat de Nederlandse literaire wereld alleen maar bestond uit oude, witte mannen die schrijven over de oorlog. Ik hoop dat ik met mijn boek kan laten zien dat dat beeld niet klopt, bijvoorbeeld door het geweldige boek Confrontaties te noemen van Simone Atangana Bekono dat gaat over de identiteitsvragen van een jonge, zwarte vrouw.’
Stel: uw boek eindigt bovenin de bestsellerlijst, welk effect hoopt u dan teweeg te brengen?
‘Ik wilde vooral het rijke palet aan beschikbare Nederlandse literatuur laten zien. Ten tweede hoop ik dat het bijdraagt aan een realistischer beeld van wat een studie Nederlands inhoudt. Toen het een aantal jaar geleden echt slecht ging met onze opleiding in Nijmegen zijn we met alle eerstejaarsstudenten bij elkaar gaan zitten en hebben we hun de vraag gesteld: “Wat moeten we doen om jullie jaargenoten van de middelbare school naar ons toe te halen?” Ze zeiden allemaal: “Leg ze uit dat het heel anders is dan het vak op de middelbare school, dat het niet alleen gaat om het aanstrepen van signaalwoorden.”
Dat heb ik meegenomen bij het schrijven van dit boek. Al wil ik daarmee niet zeggen dat dit de schuld is van al die leraren Nederlands die tegen de klippen op jaar-in-jaar-uit hun best doen om iets moois van het middelbare-schoolvak te maken. Ik bewonder hen heel erg.’
Waar komt dat verkeerde beeld van de studie Nederlands vandaan?
‘Er zijn veel mensen die een karikatuur van ons vak willen maken, maar die meningen hebben die nergens op gebaseerd zijn. Bijvoorbeeld Elma Drayer die in een column van 300 woorden een heel gedegen onderzoek naar de waardering van vrouwen in de Nederlandse literatuur bagatelliseert door simpelweg te zeggen dat het niet zo is. Zo’n column, die de vondsten van de wetenschap klakkeloos in twijfel trekt, zou over geen enkel wetenschapsgebied voorbij de eindredactie komen, maar als het over het Nederlands gaat, kan dat kennelijk.
Dat slechte imago van de studie Nederlands wortelt denk ik in de tegenstelling tussen kunstenaarschap en de mensen die het bestuderen. De mensen die zich bezighouden met tekststructuren zijn duf en saai, terwijl de échte kunstenaar zich niet zou bekommeren om zulke dingen. Maar een studie Nederlands is al heel lang veel meer dan alleen stoffige tekstanalyses.’