‘Kunsthistoricus ben je niet van negen tot vijf’
Na een kwarteeuw als hoogleraar Kunstgeschiedenis houdt Jos Koldeweij vanmiddag zijn afscheidsrede, maar ook na zijn emeritaat zal de Bosch-kenner nog twee dagen per week op de universiteit rondlopen. ‘Mijn vak is nu eenmaal mijn grootste hobby.’
Voor Jos Koldeweij in 1993 hoogleraar Kunstgeschiedenis van de Vroegchristelijke Tijd en de Middeleeuwen werd aan de Radboud Universiteit, werkte hij korte tijd in het Noordbrabants Museum in Den Bosch. Ook tijdens zijn academische carrière is de Brabander altijd tentoonstellingen blijven organiseren, onder andere over de Brabantse kunstschilder Jheronimus Bosch.
Het was geen toeval dat Koldeweij in 2010 gevraagd werd als voorzitter van het internationale Bosch research and conservation project. Opdracht: alle bestaande schilderijen en tekeningen in Europa en de Verenigde Staten van Bosch met topapparatuur bestuderen en conserveren. Het leidde tot wetenschappelijke publicaties en tot de grote tentoonstelling Jheronimus Bosch – Visioenen van een Genie, die ter ere van de vijfhonderdste sterfdag van de schilder in zijn geboortestad werd georganiseerd.
Meer dan 400.000 mensen bezochten de expositie in Den Bosch, en later dat jaar nog eens meer dan een half miljoen in het Prado in Madrid. ‘Mede dankzij ons werk kwamen een miljoen bezoekers in aanraking met een kunstenaar van meer dan 500 jaar geleden’, zegt Koldeweij in zijn kamer op de elfde verdieping van het Erasmusgebouw – zijn ogen gaan er nog steeds van schitteren.
Niet iedereen was tevreden met de resultaten van jullie onderzoek.
‘We hebben aangetoond dat twee schilderijen die aan Jeroen Bosch worden toegeschreven, dat zeker niet zijn: De Kruisdraging van Christus en De Keisnijding. Dat is pijnlijk. In het Prado waren ze het niet eens met ons oordeel. We kregen hun werk niet in bruikleen voor de tentoonstelling in Den Bosch, terwijl het wel was toegezegd. Ook de discussie rond De Kruisdraging in het Museum voor Schone Kunsten in Gent loopt nog steeds. Een fantastisch schilderij, maar voor ons is het duidelijk niet van de hand van Bosch.’
Is Jeroen Bosch ook uw favoriete kunstenaar?
‘Het is in ieder geval een mateloos intrigerende kunstenaar die al in de zestiende eeuw enorm gewaardeerd werd. De echte Jeroen Bosch was een heel moraliserende schilder die in samenspraak met zijn opdrachtgevers christelijke werken maakte over onderwerpen als het einde der tijden en het laatste oordeel. Toch heeft hij in de loop der tijd een heel ander imago gekregen, namelijk dat van de schilder van koddige wezentjes en andere idioterieën.’
‘Henri Matisse vind ik op esthetisch vlak veel spannender dan Jeroen Bosch’
‘Zuiver esthetisch heeft Bosch een aantal magnifieke tekeningen gemaakt, zijn schilderijen zijn veel anekdotischer. Iemand als de Franse fauvist Henri Matisse vind ik op esthetisch vlak veel spannender. Ach, het zijn twee verschillende dingen.’
Uw eerste onderwijsklussen aan de Radboud Universiteit dateren uit 1985. Op welke manier heeft u de universiteit zien veranderen?
‘Het verheugt me dat de universiteit minder een ivoren toren is en meer in de wereld staat dan vroeger. Neem de Bosch-tentoonstelling: daarmee hebben we het onderzoek dat hier gebeurt aan de rest van de wereld kunnen tonen.’
‘Wat ik jammer vind, is dat de samenspraak tussen docenten en studenten veranderd is. In de jaren tachtig was de studenteninspraak veel sterker, nu zijn de opleidingscommissies de enige plek waar studenten structureel vertegenwoordigd zijn. Bij kunstgeschiedenis hebben we de studenten altijd dicht bij ons proberen te houden.’
Veel hoogleraren gebruiken hun afscheidsrede om iets aan de kaak te stellen. Bent u dat ook van plan?
‘Binnen de geesteswetenschappen en de letterenfaculteit is kunstgeschiedenis een heel wezenlijk vak. Het is niet ondergeschikt aan historisch en literair onderzoek, het staat er stevig naast. Ook naast een vak als algemene cultuurwetenschappen, wat heel breed is, heeft kunstgeschiedenis een essentieel zelfstandig bestaansrecht.’
‘Het is belangrijk om onderzoekslijnen zo lang mogelijk te laten doorlopen’
‘Mijn opvolger, Hanneke Grootenboer, is gespecialiseerd in de zeventiende en achttiende eeuw. Dat betekent helaas ook dat de leerstoel Kunstgeschiedenis van de Middeleeuwen, een oude Nijmeegse traditie, structureel geschrapt wordt. Terwijl het een essentiële periode is in de kunstgeschiedenis. Het is belangrijk om onderzoekslijnen zo lang mogelijk door te laten lopen, en zo expertise op te bouwen. Het onderzoek naar Bosch heeft bijvoorbeeld geleid tot een tentoonstelling, een tweedelig boek en een website. Dat zou geen eindpunt mogen zijn.’
Zijn er dingen die u na uw pensioen wil doen waar u de afgelopen veertig jaar geen tijd voor had?
‘Ik zal eindelijk tijd hebben om een vervolgstudie te schrijven op mijn promotie-onderzoek naar Sint-Servaas. Ook het project rond Bosch is nog niet afgelopen. Met de stad Den Bosch hebben we afgesproken dat we na 2016 nog drie kleine thematische tentoonstellingen zouden wijden aan den Bosch – twee ervan moeten nog komen.’
We zouden nog gaan denken dat u helemaal niet met emeritaat wilt.
‘Ach, mijn grootste hobby is nu eenmaal mijn vak. Je bent geen kunsthistoricus van negen tot vijf. Je volgt alles wat er speelt: tentoonstellingen, cultuurbeleid, kunsthandel en veilingen. De krant op zaterdag gaf vaak inspiratie voor colleges. Ook na mijn emeritaat zal ik nog twee dagen per week onderzoek doen op de campus. Maar wees gerust: ik heb aan mijn opvolger beloofd dat ik me niet meer zal bemoeien met het management van de afdeling.’
Rebussen
Bij de afscheidsrede van Jos Koldeweij verschijnt ook het boekje Rebussen, van duivels tot Bosch. Ondertitel: Wat baat kaars of bril, als de uil niet kijken wil? ‘We roepen nu met zijn allen dat we leven in een beeldcultuur, maar die is er altijd al geweest’, zegt Koldeweij. ‘Toen de Romeinse politicus en filosoof Cicero een devotiebeeld liet maken, signeerde hij dat niet met zijn achternaam, maar met een erwt: cicer is immers Latijn voor erwt.’
‘Ook in de Middeleeuwen vond ik een mooi voorbeeld: een plaatje van een duivel die tot een monnik spreekt, in de vorm van een rebus. De monnik vraagt aan de duivel: wat moet je van me? De Duivel antwoordt met drie symbolen: C, O en R, Latijn voor het hart. Daarmee zegt hij via de rebus: “God wil het hart van alle mensen, en ik ook”.’
‘Om beelden te interpreteren, moeten we naar de culturele en historische context kijken. Heel vaak betekent historisch materiaal meer dan we in eerste instantie denken. het kost dikwijls moeite ook de tweede betekenis te doorgronden, maar dat maakt het juist spannend.’