Wacht even, moeten alle bacheloropleidingen straks goeddeels Nederlandstalig worden? Een debat in de Tweede Kamer leidde tot allerlei misverstanden in de landelijke dagbladen. Het simpele antwoord: nee. De minister wilde vooral reflectie teweegbrengen.
“Met ingang van het collegejaar 2025-2026 mag maximaal eenderde van de vakken tijdens een opleiding in de bachelorfase in een andere taal worden gegeven”, schreef de Volkskrant in een artikel afgelopen week. “Uitzonderingen zijn alleen toegestaan als het nut daarvan is aangetoond.”
Dat zou minister Robbert Dijkgraaf hebben gezegd tijdens een debat met de Tweede Kamer over internationalisering van het hoger onderwijs. Andere media volgden, zoals dagbladen Trouw en NRC. De berichtgeving in de media zorgt voor veel onrust: allerlei mensen (waaronder op Twitter, red.) en instellingen reageren – opgelucht of kritisch – op een plan dat er dus eigenlijk helemaal niet is. Sommigen vrezen zelfs een ontslaggolf voor internationale docenten. Wat is dan wél precies de inzet van de minister?
Nederlandstalige opleiding
Het was nooit de bedoeling dat zoveel opleidingen anderstalig zouden worden, schreef Dijkgraaf eerder in een brief. Dus wil hij kijken wat eraan te doen valt. Daarover sprak hij donderdag met de Tweede Kamer. ‘Mijn vertrekpunt is: de opleidingstaal is Nederlands’, zei hij in het debat. Maar binnen een Nederlandstalige opleiding mogen ook anderstalige vakken gegeven worden. ‘Mijn voorstel zou zijn: niet meer dan één derde. Dat betekent dat de opleiding grotendeels in het Nederlands is, maar als je een paar specialistische vakken in het Engels wilt geven, mag dat.’
‘Als je een paar specialistische vakken in het Engels wilt geven, mag dat’
Maar let op, dit gaat dus over de definitie van een Nederlandstalige opleiding: daarin moeten minstens twee op de drie vakken inderdaad Nederlandstalig zijn. Volledig anderstalige opleidingen, zoals in het Engels, blijven echter mogelijk.
Net als nu, eigenlijk. Ook nu staat in de wet dat het onderwijs in principe Nederlandstalig moet zijn, uitzonderingen daargelaten. Die uitzonderingen zijn alleen zo ruim geformuleerd, dat er in de praktijk geen barrière is om een opleiding in het Engels aan te bieden. Zoals Dijkgraaf het zegt: ‘Er is een enorm groot gat in dat net geknipt en daar zwemt iedereen doorheen.’
Toets bachelors
Dus wat wil hij daaraan veranderen? Dijkgraaf wil voor nieuwe opleidingen een ‘toets anderstalig onderwijs’ introduceren, waarin hij de doelmatigheid van dat anderstalige onderwijs wil toetsen. De arbeidsmarkt kan een argument zijn, maar ook de aard van de opleiding. ‘Als je de beste violisten van de hele wereld wilt aantrekken, helpt het misschien om zo’n opleiding in het Engels te doen’, sprak de minister. Verder spelen bijvoorbeeld de regionale behoeften en de beschikbaarheid van personeel mee.
‘Vinden wij het te verantwoorden dat wij met gemeenschapsgeld een anderstalige opleiding bekostigen?’, vatte hij het samen. ‘Dat is de belangrijke vraag die wij stellen. Er zijn heel veel redenen om dat te doen.’
Die toets wil Dijkgraaf bovendien alleen voor bacheloropleidingen invoeren, niet voor masteropleidingen. De masteropleidingen zijn korter en specialistischer, en soms zijn ze meer op de wetenschap gericht. Die wil hij dus vrij laten. ‘Het echte probleem zit in de bacheloropleidingen’, zei hij tegen de Kamerleden. Die toets komt er dus voor nieuwe bacheloropleidingen, maar op de lange termijn moeten ook bestaande opleidingen één keer de toets doorlopen. De vraag is dus vooral hoe ‘streng’ die toets in de praktijk gaat worden.
‘Is het te verantwoorden dat wij met gemeenschapsgeld een andertalige opleiding bekostigen?’
De minister is zeker geen tegenstander van internationalisering. Hij noemt veel redenen voor anderstalig onderwijs. Zelfs de ligging van een opleiding in een grensregio kan de doorslag geven: als voorbeeld gaf hij een Duitstalige opleiding fysiotherapie. ‘Ik denk dat instellingen zelf heel goed in staat zijn om dat argument te wegen’, zei de minister. Dat klinkt allemaal niet zo streng. Sowieso wil Dijkgraaf voor zijn ‘centrale regievoering’ op het gebied van internationalisering vertrouwen op de instellingen zelf. Die moeten in onderling overleg, binnen de kaders van de overheid, de internationalisering in goede banen leiden. De minister wil hooguit op de noodrem kunnen trappen als het echt misgaat.
Geen ommezwaai
Dijkgraaf: ‘Deze regievoering heeft te maken met de grote vragen, zoals aansluiting op de arbeidsmarkt. Wat is de meerwaarde? Hoe zit het met toegankelijkheid? Er zijn heel veel vragen die je kan stellen.’ Ook de opleidingstaal hoort bij dat onderlinge overleg. ‘Is het een goed idee dat instelling X opleiding Y in het Engels wil gaan doen? Nou, dat ga je met elkaar bespreken.’ De grote afwegingen wil hij dus graag aan de instellingen zelf overlaten. Dan is het onwaarschijnlijk dat hij die afwegingen met een starre taaltoets gaat doorkruisen.
Gaan er dus veel Engelstalige opleidingen verdwijnen? Nee, Dijkgraaf lijkt niet van plan om een enorme ommezwaai te maken. Misschien moeten er een paar van opleidingstaal wisselen. ‘Er zijn een aantal voorbeelden van opleidingen langsgekomen waarvan eigenlijk iedereen zegt: je kunt niet meer goed volhouden waarom je het zo doet.’ Maar de minister wil dus vooral enige reflectie teweegbrengen.