Nijmegen ziet ‘onmogelijk compromis’ niet zitten
Hoe moet het toezicht op het onderwijs op universiteiten eruitzien? Die vraag houdt de politiek al jaren bezig. Het nieuwe plan van minister Bussemaker hoeft niet op enthousiasme te rekenen in Nijmegen. ‘We zien er het nut niet van in.’
Wie ziet toe op de kwaliteit van het onderwijs?
De Vlaams-Nederlandse organisatie NVAO is in het leven geroepen om de kwaliteit van het hoger onderwijs te keuren. Dat doen ze door middel van accreditaties: opleidingen worden gekeurd. Is de uitkomst positief, dan kan de opleiding voor zes jaar weer vooruit. Bij een negatief oordeel wordt een hersteltraject ingezet van maximaal twee jaar. Daarna komt de NVAO nogmaals langs om te bekijken of er verbeteringen zijn doorgevoerd. Is dat niet het geval, dan verliezen opleidingen het recht diploma’s te verstrekken.
Dat systeem deugt dus niet?
Het ‘langskomen’ van de accreditatieorganisatie NVAO klinkt alsof ze een dagje komen kijken en weer weggaan. Zo simpel is het niet: zeer gedetailleerde informatie over bijvoorbeeld examinering moet op verzoek overlegd kunnen worden. Dit leidt tot een grote bureaucratische rompslomp: sommige opleidingen kunnen een kast vullen met ordners vol onderwijsbepalingen. Volgens onderwijsondersteuner Noël Vergunst van de Radboud Universiteit speelt angst voor een negatief stempel bovendien een grote rol. ‘Die is vaak zo groot dat opleidingen liever teveel informatie overleggen dan te weinig.’ Vergunst helpt Nijmeegse opleidingen met de voorbereidingen op NVAO-bezoeken, en heeft bovendien ervaring als beoordelaar op andere universiteiten.
En het alternatief is…
Instellingsaccreditatie. Daarmee krijgt een universiteit of hogeschool als geheel een keurmerk, waarmee opleidingen verlost zijn van de keurmeesters. Universiteiten moeten dan zelf hun eigen opleidingen in de gaten houden. Een milde variant van dit systeem is sinds 2011 al in werking: de ‘instellingstoets kwaliteitszorg’ beoordeelt of universiteiten hun opleidingen goed genoeg in de gaten houden. Als dat zo is worden opleidingen minder uitgebreid beoordeeld. Deze instellingstoets heeft echter niet geleid tot een beduidend lagere werklast bij opleidingen. Daarom blijft de roep om opleidingen helemaal niet meer te accrediteren hoorbaar. Vergunst: ‘Visitaties van externe, onafhankelijke experts zouden nog wel plaatsvinden, maar zonder accreditatie neem je veel defensief gedrag bij opleidingen weg.’
Dit systeem maar invoeren dan?
Minister Jet Bussemaker van onderwijs is voor: zij lanceerde vorig jaar het plan voor een nieuwe pilot met instellingsaccreditatie. Maar daarvoor krijgt ze geen meerderheid in de Tweede Kamer. Vooral de VVD is tegen. Kamerlid Pieter Duisenberg vindt dat met dit experiment de bijl gezet zou worden aan de wortels van het onderwijs. Ook de studentenvakbonden zijn tegen: slagers keuren toch ook niet hun eigen vlees?
Dus nu blijft alles bij het oude?
Als het aan Bussemaker ligt niet. Zij lanceert een nieuwe pilot, die een instellingstoets combineert met een verder afgeslankte vorm van opleidingsaccreditaties. Van de vier beoordelingscriteria worden er twee geschrapt. Deze pilot heeft wel de steun van een meerderheid in de Tweede Kamer. Daarom kan Bussemaker nu op zoek naar drie universiteiten en drie hogescholen die mee willen werken aan dit experiment, dat in 2017 zou moeten ingaan en drie à vier jaar zou moeten duren.
Doet de Radboud Universiteit mee?
Het Nijmeegse college van bestuur laat weinig kansen onbenut om te pleiten voor meer vertrouwen in universiteiten. Instellingsaccreditatie zou bovendien een hoop bureaucratie wegnemen. Bussemaker leek daar in mee te willen gaan, maar vond de Tweede Kamer op haar weg. Over de pilot die er nu ligt is het Nijmeegse universiteitsbestuur niet enthousiast. ‘Wij doen niet mee aan de pilot’, aldus de woordvoerder. ‘We zien er het nut niet van in.’ Vergunst zit op dezelfde lijn als het college van bestuur: ‘Dit is een onmogelijk compromis. Ik ben benieuwd welke universiteiten hier aan mee willen werken.’ / Mathijs Noij