Onderzoek met foute cellen nog altijd gepubliceerd, ondanks verbeteringen bij tijdschriften
Nog altijd is veel medisch onderzoek gebaseerd op verkeerde cellijnen en antilichamen, al gaat het langzaam de goede kant op. Dat schrijven wetenschapssociologen, onder leiding van Willem Halffman, in een nieuwe publicatie. Of een tijdschrift strenge kwaliteitsregels hanteert, blijkt verrassend genoeg weinig uit te maken.
Het was een schokkende ontdekking die universitair hoofddocent Willem Halffman en zijn promovendus Serge Horbach van het Institute for Science in Society deden in 2017: in zeker 30.000 wetenschappelijke studies waren de verkeerde type cellen gebruikt. Zo bleken huidcellen soms darmcellen of menselijke cellen eigenlijk afkomstig van muizen. Nu, vier jaar later, lijkt zich een verbetering af te tekenen, maar het is te betwijfelen of dat komt door strenger optreden van wetenschappelijke tijdschriften.
Wetenschappers doen hun experimenten het liefst op dezelfde cellen die ook andere onderzoekers gebruiken. Zo kunnen ze elkaars resultaten beter vergelijken. Voor allerlei onderzoek, bijvoorbeeld naar kankermedicatie, bestaan er daarom gestandaardiseerde cellijnen. De eigenschappen daarvan – zoals of het een huid- of niercel is, of een bepaalde DNA-aanpassing bevat – staan geregistreerd in databases.
Gemuteerd
Van veel cellijnen is echter bekend dat er problemen in zijn geslopen, vaak onopzettelijk overigens. Ze zijn in de loop der tijd gemuteerd of vervuild geraakt met andere type cellen, bijvoorbeeld door slordigheden in laboratoria. Ook antilichamen en proefdieren die in veel medisch of biologisch onderzoek gebruikt worden, kennen een vergelijkbare problematiek. Hun namen en rugnummers staan vermeld op – steeds langer wordende – zwarte lijsten. Die moeten wetenschappers ervan weerhouden om er onderzoek mee te doen.
Om dezelfde reden hanteren ook steeds meer tijdschriften richtlijnen en checklists, zoals de bladen uit de groep van Nature en Biomed Central. Halffman: ‘Onderzoekers die willen publiceren moeten dan specificeren welke cellen of antilichamen ze exact gebruikt hebben. Ook moeten ze soms laten zien hoe ze dat expliciet gecontroleerd hebben.’ Zo wordt voorkomen dat verkeerde conclusies worden getrokken uit experimenten.
Twee miljoen publicaties
Halffman en zijn collega’s wilden nu onderzoeken of zulke extra controles door de tijdschriften helpen. Ze bekeken daartoe op een geautomatiseerde manier bijna twee miljoen publicaties van de afgelopen tien jaar op het gebruik van foutieve cellijnen, antilichamen of proefdieren.
Die komen de laatste jaren inderdaad steeds minder voor door de peer review, ontdekten de wetenschapssociologen. Deze maand publiceren ze erover in het gerenommeerde vakblad International Journal of Cancer, onder aanvoering van Halffmans oud-masterstudent Wytske Hepkema, die inmiddels promovendus is aan de Technische Universiteit Berlijn.
‘Een onderzoeker die geen zin heeft om zich te verantwoorden kan makkelijk naar een ander tijdschrift stappen’
Een positieve ontwikkeling dus. Het is de weerslag van de voorzichtige cultuuromslag die momenteel gaande is binnen de wetenschap, vermoedt Halffman. ‘Er is steeds meer bewustwording voor de betrouwbaarheid van studies, mede door de replicatiecrises in de geneeskunde en psychologie van een jaar of vijf, tien geleden.’ Veel experimenten bleken toen bij herhaling niet tot dezelfde resultaten te leiden. Ook veel bladen voeren in hun eigen kolommen de discussie over het belang van verifieerbaarheid van experimenten. ‘Het International Journal of Cancer is een van de tijdschriften die hierin het voortouw neemt. Vandaar dat we ons onderzoek graag daarin wilden publiceren.’
Opvallend genoeg had de gunstige trend die hij en zijn collega’s zagen niks te maken met of tijdschriften nu wel of niet richtlijnen hanteerden voor bijvoorbeeld cellijnen. Wetenschappelijke bladen zonder deze checks deden het gemiddeld gezien net zo goed als die mét richtlijnen. Halffman vermoedt dat dat komt door het gebrek aan macht van met name kleine bladen. ‘Als een onderzoeker geen zin heeft om zich te verantwoorden via zo’n checklist, kan hij makkelijk naar een ander tijdschrift stappen, dat niet zulke richtlijnen heeft.’ Onderzoekers kunnen voor publicaties al snel kiezen uit tientallen bladen.
Voor de bühne
Ook hebben tijdschriften soms richtlijnen slechts voor de bühne, meent Halffman: ‘Als auteurs deze makkelijk kunnen negeren, dan is het slechts window dressing. Het uitgebreid checken van onderzoeksmateriaal kun je ook niet aan reviewers overlaten, die missen vaak de juiste expertise.’ Hoe het wél kan, zegt Halffman, laten grote journals als Nature zien, die veel strenger zijn. ‘Daar moet je elk detail van je onderzoeksmateriaal opgeven. Zulke bladen kunnen het goede voorbeeld geven, want daar wil iedereen graag in publiceren.’
Dan rest nog de vraag waarom wetenschappers überhaupt willens en wetens werken met problematisch onderzoeksmateriaal. Ze kunnen dat toch simpel checken in de databases? ‘Sommigen zeggen gewoon dat het voor hun onderzoek niet uitmaakt dat de cellen anders zijn dan gedacht. Het is ook een kwestie van geld: cellijnen genetisch laten checken kost tijd en moeite.’ En dan is er ook nog een groep, zegt hij, die helemaal niet weet van het bestaan van de zwarte lijsten – hoe raar dat misschien ook klinkt.