Op de koffie bij Nijmeegse hoogleraren (2): Heino Falcke
Voor de meeste hoogleraren van de Radboud Universiteit is Nijmegen hun thuis. Maar niet voor allemaal. Vox gaat op bezoek bij drie forenzende hoogleraren. Deel 2: sterrenkundige Heino Falcke, woonachtig in Frechen, vlakbij Keulen.
‘Dit is een mijnwerkershuis, gebouwd door mijn schoonfamilie’, vertelt Heino Falcke. ‘Mijn schoonmoeder woont beneden, wij boven. Vroeger met z’n vijven, inmiddels wonen twee kinderen op zichzelf: alleen de jongste is nog thuis. Ja, het plafond lijkt op dat van een kathedraal, dat is toeval.’
Dagmar, Falckes echtgenote, biedt een plakje cake aan. Ze is directeur van een basisschool, voor haar is het nu voorjaarsvakantie. ‘En in de vakantie krijgen we zondagse cake.’ Op tafel staat een enorme bos tulpen, en ook: een houten libelle, die met zijn kop op een houtblok steunt. ‘Zwaartekracht,’ zegt Falcke, die de libel grijpt en op zijn vingertop laat balanceren. ‘Zo herken ik natuurkundigen: die gaan er meteen mee spelen.’
Falcke woont in Frechen, een plaats nabij Keulen. Het is er deze maandagmiddag stil op straat: een enkele buurman wast zijn auto, er blaft eens een hond. Maar achter een bomenrij raast de autoweg.
Kerk en FC Köln
Vier dagen per week reist Falcke van hier naar de Nijmeegse campus, de vijfde dag werkt hij op het Max-Planck-Instituut voor Radioastronomie in Bonn. ‘Eerst ontbijten we samen, om acht uur stap ik in de auto en rij naar Venlo. Vandaar reis ik verder met de trein. Ik check in om vijf voor negen, als de daluren ingaan, en ik zit tweede klas: ik weet precies waar ik in moet stappen om een plekje te hebben.’
Al met al is Falcke twee uur onderweg. En dan moet hij ’s avonds weer terug. ‘Natuurlijk ben ik soms jaloers op mijn collega die met de fiets naar de universiteit komt, maar een verhuizing hebben we nooit overwogen. Dagmar heeft hier een voltijds baan en ik wil dat de kinderen goed in hun vel zitten, rust hebben. We zijn hier erg verankerd met de kerk, mijn kinderen – toen ze jonger waren – met de voetbal- en handbalclub. Ik probeer bij zoveel mogelijk wedstrijden aanwezig te zijn. Gisteravond heb ik de jongste nog zien voetballen. An einem richtig guten Sonntag gaan we naar de kerk, dan scoort mijn zoon een doelpunt of vier, vijf, en dan wint FC Köln ook nog.’
Teenagers
Falckes familie van moederskant woont al drie- of vierhonderd jaar op deze plek. Tijdens zijn studie bleef hij thuiswonen, toen hij trouwde verhuisde hij een kilometer verderop. Wel woonde het gezin bijna twee jaar in de Verenigde Staten, waar Falcke aan de universiteit van Maryland werkte. ‘Een fantastische tijd, maar of we ooit zouden terugkeren naar Frechen was eigenlijk geen vraag. Onze ouders wonen hier, en je familie dichtbij hebben hoort óók bij de kwaliteit van leven.’
‘Ook zoiets, hier hebben kinderen meer vrijheid. Je stapt op de fiets, doet wat je wil. Volgens mij staan teenagers in Amerika veel meer onder druk: ze moeten presteren, geweldige cijfers halen, anders maken ze sowieso geen kans. Ouders zitten erbovenop.’
‘Wij hebben nooit zo gehamerd op topprestaties. Je moet gemotiveerd zijn vanuit jezelf. En, onze nooit uitgesproken familieregel: “Doe nooit hetzelfde als je vader deed.”’
Dat is ten dele gelukt: Falckes dochter studeert binnenkort af als predikant–Falcke zelf preekt af en toe als lekenpredikant in zijn kerkgemeente. Onder andere de stapel familiebijbels op de kast, waarvan eentje uit 1797, getuigen van zijn bijbelvastheid.
Kantoor
Een echt thuis, daarvoor neemt Falcke het forenzenleven op de koop toe. Het zijn bovendien productieve uren. ‘Als ik ’s morgens in de auto stap, probeer ik telefoongesprekken te voeren. Met mijn assistente, of met mijn phd-student uit Bonn. De rest van de rit luister ik naar Radio 1, om Nederlands te leren. De trein is mijn kantoor. Ik ga zitten, open mijn laptop en ga aan het werk. Offline, want wifi is er op mijn Limburgse traject vaak niet, een telefoonsignaal evenmin. Alsof er tussen de Randstad en het Ruhrgebied een groot zwart gat ligt.’
Gescheiden levens
Meestal weet Falcke zich goed af te schermen van wat er om hem heen gebeurt, maar één treinmoment herinnert hij zich goed. ‘Het was een gelukkige dag, misschien had ik net een heel goede uitslag op een rapport gehad. Een meisje naast me keek op haar mobieltje en begon juist verschrikkelijk te huilen: er moest iets vreselijks gebeurd zijn. Ik vroeg me af of ik een gesprek moest beginnen, maar de hele coupé zat vol, ik moest al uitstappen. Achteraf was ik boos op mezelf, omdat ik geen hulp kon bieden. Had ik moeten blijven zitten? Opeens besef je je hoeveel leven, hoeveel leed misschien ook, er in de trein naast elkaar zit. Gescheiden levens, toevallig samengebracht.’