‘Op hogescholen is minder ruimte voor zonnekoningen’
Werknemers van hogescholen voelen zich veel veiliger op hun werkplek dan universiteitsmedewerkers, bleek deze week uit drie onderzoeken. Dit opvallende verschil zou wel eens verklaard kunnen worden door de grotere teamcultuur op HBO’s, opperen drie oud-Radboudonderzoekers die tegenwoordig op hogescholen werken.
De helft van de universiteitsmedewerkers vindt zijn of haar werkomgeving ‘sociaal onveilig’, met name vrouwen. Dat bleek deze week uit een enquête van vakbonden FNV en VAWO en uit een onderzoek van het Landelijk Netwerk Vrouwelijke Hoogleraren. De sterk hiërarchische werkcultuur, waarin hoogleraren schier onaantastbaar zijn, zou hier debet aan zijn, verklaarde auteur van het LNVH-rapport Marijke Naezer aan de NOS.
Op hogescholen spelen deze problemen veel minder, bleek uit een tweejaarlijkse medewerkersenquête die woensdag uitkwam. Daar heeft ‘slechts’ een op de tien medewerkers te maken met ongewenst gedrag.
Waar komt dit contrast vandaan? Vox vroeg drie mensen met werkervaring op zowel HBO als WO naar mogelijke verklaringen.
Marcel Mutsaarts (43)
Werkt sinds 2006 op de HAN, de laatste vijf jaar als teamleider en docent bij de opleiding tot sportleraar (ALO). Eerder was hij promovendus en docent op de RU.
‘De organisatie van onze opleiding is extreem plat, daardoor krijg je minder snel machtsspelletjes. We hebben twee directeuren, en daaronder docenten en teamleiders. Die teamleiders zijn tegelijkertijd óók docent. Daardoor zijn de lijntjes kort en hebben medewerkers veel autonomie. Voor veel thema’s hanteren we het Rijnlandse model: ‘Wie het weet, mag het zeggen.’
Omdat we in teams werken krijg je ook veel transparantie. We zien elkaar veel en werken veel samen. Daardoor weet iedereen precies van elkaar waar ze mee bezig zijn, en als er dingen spelen komen die snel bovendrijven.
De werkvloer is ook letterlijk transparant: we werken op flexplekken in een open ruimte. Dat geeft een veilige werkomgeving met een sociale sfeer. Docenten en directeuren, iedereen zit door elkaar.
Op de universiteit was de werkomgeving veel meer gesloten: iedereen zat in zijn eigen hokje achter een dichte deur. Je wist bij wijze van spreken niet waar je buurman mee bezig was, ook omdat iedereen zijn eigen projectjes had. Dat maakte het ondoorzichtiger waarom sommige mensen wel en anderen niet een stapje hoger mochten qua carrière. Als er in ons team op de HAN functies vrijkomen wordt dat openlijk aangegeven: wie wil hiervoor in aanmerking komen?’
Marcel Bastiaansen (46)
Is docent en onderzoeker op de internationale hogeschool Breda University of Applied Sciences, en op de Universiteit Tilburg. Tot 2013 was hij onderzoeker bij het MPI en het Donders Instituut.
‘Op hogescholen zijn de statusverschillen niet zo groot. Je bent docent, manager, of directeur. Op universiteiten is dat soms anders. Als onderzoekers zeer succesvol worden, omdat ze bijvoorbeeld veel subsidies binnenhalen, gaan mensen steeds meer tegen hen opkijken. Ze kunnen een soort zonnekoning worden. Door het geld en de vaak grote onderzoeksgroep die ze hebben krijgen ze veel invloed. Tegelijkertijd kan dit ook de druk opvoeren om succesvol te blijven. Dat kan een voedingsbodem creëren voor machtsmisbruik. Tegenover beginnende onderzoekers, maar bijvoorbeeld ook naar andere hoogleraren die minder succesvol zijn.
Zelf heb ik nooit echt vervelende dingen meegemaakt, ook al zat ik in Nijmegen in een succesvolle groep. Dat zal ook erg van hoogleraar tot hoogleraar verschillen, en van medewerker tot medewerker.
Op hogescholen wordt niet zoveel waarde gehecht aan hoeveel geld je binnenhaalt. Toen ik eens een grote beurs binnenhaalde, haalde men bij wijze van spreken de schouders op. Ze vonden het leuk voor mij, maar onderwijs staat hier toch voorop. Daarop wordt iedereen afgerekend, van hoog tot laag, via de vele cursusevaluaties. Ook zijn er op de hogeschool regelmatig functioneringsgesprekken, daardoor weet je veel beter waar je aan toe bent en hoe goed je het doet. In de achttien jaar dat ik op de universiteit zat, heb ik die nooit gehad. Dan had je bijvoorbeeld twee publicaties in een jaar, maar niemand vertelde je echt of dat nu goed was, of dat het er eigenlijk vier moesten zijn.’
Gijs Bloemsaat (50)
Werkt sinds 2012 op de HAN, als docent Toegepaste Psychologie. Daarvóór deed hij onder andere promotieonderzoek op de Radboud Universiteit, bij de faculteit Sociale Wetenschappen.
‘Op hogescholen is minder competitie, daar zou een oorzaak kunnen liggen. HBO’s zijn in eerste instantie onderwijsinstellingen, terwijl op universiteiten onderzoek belangrijk is om carrière te maken. Doceren is wat meer een ‘zachter’ beroep dan onderzoek doen waarbij je steeds moet scoren. Dat trekt toch ander soort mensen, personen die meer op het eigen succes gericht zijn.
Sommige hoogleraren zien graag hun eigen wetenschappelijke theorieën bevestigd, hun ‘kindjes’. Ik kan me voorstellen dat ze daarvoor druk kunnen uitoefenen op hun promovendi om bijvoorbeeld onwelkome uitkomsten weg te moffelen. Dat kan intimiderend zijn. Overigens heb ik daar zelf nooit mee te maken gehad. Als promovendus kreeg ik veel ruimte van mijn begeleiders in hoe ik onderzoek deed.
Wat ook verschil kan maken is dat ongeveer de helft van de HAN-directeuren vrouwen zijn, al weet ik niet of dat bij alle hogescholen het geval is. Daarmee, lijkt me, krijgt seksueel normoverschrijdend gedrag minder de ruimte om zich te ontwikkelen.’