Over cultuur en economie wordt nog veel onzin beweerd
Japan heeft een collectivistische cultuur, Noord-Europa is gevormd door protestantse werkethiek: culturele verschillen laten hun sporen na in economische ontwikkeling. Maar voor- of tegenspoed al te makkelijk afdoen als ‘cultureel bepaald’ is riskant. Econoom André van Hoorn ontwikkelde een methode om op een betrouwbare manier culturele verschillen in waarden te meten. Hij promoveert op 18 april aan de Radboud Universiteit.
Als iets ‘aan de cultuur’ ligt, kun je er weinig aan veranderen. Dus als je dat beweert, moet je wel zeker van je zaak zijn. En daar zit het probleem waarvoor econoom André van Hoorn in zijn proefschrift een oplossing zocht: hoe meet je op een goede, betrouwbare manier culturele verschillen in waarden?
De waarde van waardenenquêtes
Tot nog toe wordt voor het meten van culturele verschillen in waarden vaak gebruik gemaakt van waardenenquêtes. Daarin worden vragen gesteld als ‘hoe belangrijk vindt u vrije tijd’ of ‘hoe belangrijk vindt u inkomen’. Wat iemand antwoordt is één ding, hoe iemand in doen en laten uitdrukking geeft aan wat hij belangrijk vindt, is overtuigender. Ook speelt een rol hoeveel men al van een waarde (vrije tijd, inkomen) heeft. Bijvoorbeeld: je kunt zeggen dat je vrije tijd belangrijk vindt en intussen 70 uur in de week werken. Betekent dat: dat je vrije tijd belangrijk vindt omdat je 70 uur werkt? Of dat je vrije tijd wel belangrijk vindt, maar met minder toe kunt dan anderen?
Geluksdata: steviger onderbouwing
Voor een betere, steviger onderbouwing van waardenverschillen stelt Van Hoorn voor om gebruik te maken van geluksdata. ‘Er zijn veel data over wat mensen gelukkig maakt en over hun achterliggende omstandigheden. Je moet dat zo zien: je hebt groep A, wier inkomen in de loop van de tijd met 1000 euro is toegenomen; in diezelfde periode is hun ervaren geluk met 0,1 toegenomen. En dan heb je groep B, zelfde verhaal, maar bij hen is het ervaren geluk met 0,15 toegenomen. Dan ga je kijken: waar zitten de verschillen? Op die manier kun je onderzoeken wie er meer of minder waarde hechten aan geld, werk, vrije tijd, status, enzovoort.’
Protestantse werkethiek bestaat
Van Hoorn liet ‘zijn’ meetmethode los op twee prominente vraagstukken in de economie: zijn er culturele verschillen in werkethiek tussen protestanten en katholieken en: zijn er economisch relevante culturele verschillen in waarden tussen voormalig Oost- en West-Duitsers?
Op de eerste vraag vond hij een bevestigend antwoord: protestanten (maar vooral: mensen die in een overwegend protestantse cultuur leven, zoals in Nederland – ze hoeven zelf niet protestant te zijn), ervaren, vergeleken met katholieken en andere religieuzen (of inwoners van overwegend katholieke en andere niet-protestantse samenlevingen) meer geluk én meer ongeluk als ze wel of juist geen baan hebben. ‘Honderd jaar nadat Max Weber dit al stelde, en terwijl de secularisering van de maatschappij onmiskenbaar is, lijkt de protestantse werkethiek een onvervreemdbare culturele waarde te zijn.’
Oost-Duitse achterstand niet cultureel bepaald
De tweede vraag zou een verklaring op kunnen leveren voor het verschil in economische ontwikkeling van voormalig Oost- en West-Duitsland. Sinds oktober 1990 zijn beide landen één en gelden er in grote lijnen dezelfde omstandigheden, toch blijft de ontwikkeling van het voormalige Oosten achter. Velen verklaren dat uit de cultuur: veertig jaar communisme heeft de voormalig Oost-Duitsers fundamenteel passiever gemaakt en minder economisch gemotiveerd.
Van Hoorn vond daar geen enkel bewijs voor: voormalig Oost-Duitsers vinden werk, inkomen en status zelfs belangrijker voor hun geluk dan westduitsers. Dat hun economische prestaties achterblijven ligt dus in ieder geval niet aan hun cultuur. Van Hoorn: ‘Vervolgonderzoek lijkt erop te wijzen dat de aanwezigheid van vooral oude industrie, zoals mijnbouw, die ook elders in Europa verdwijnt, een belangrijker verklarende factor is.’
En wat hij daarmee maar wil zeggen: ‘Als je verkeerd meet en de Oost-Duitse achterstand afserveert als “cultureel bepaald”, ga je niet meer op zoek naar de werkelijke oorzaken van het probleem, waar wel degelijk wat aan te doen is.’
Goed meten, anders weet je nog niks
Goed meten, dus. Dat is Van Hoorns belangrijkste boodschap. Zodat je, als het bijvoorbeeld gaat om de begrotingsdiscipline van economieën als die van Spanje, Portugal, Griekenland en Ierland, tenminste wéét wat cultureel bepaald is en wat niet. ‘Dan weten we ook wat er aan te pakken valt, en waar we minder snel greep op zullen krijgen.’
André van Hoorn (Helmond, 1976) studeerde Economie aan de Universiteit Tilburg en Financieel-Economisch beleid (postdoctorale BoFEB-opleiding) aan de Erasmusuniversiteit Rotterdam. Als onderdeel van die laatste opleiding werkte hij bij het Ministerie van Economische Zaken. In 2005 begon hij aan zijn promotieonderzoek aan het Institute for Management Research van de Radboud Universiteit Nijmegen. Van Hoorn publiceerde in tijdschriften als het Journal of International Business Studies, Journal of Economic Behavior & Organization, en Public Choice. Sinds 2010 werkt hij als universitair docent bij de afdeling Economie van de Rijksuniversiteit Groningen.
The Economics of Preference Heterogeneity. Promotie de heer drs. ing. A.A.J. van Hoorn, maandag 18 april 2011 (Managementwetenschappen). Promotoren: mevrouw prof. dr. E.-M. Sent, de heer prof. dr. S. Beugelsdijk (RUG)