Terwijl de Faculteit der Managementwetenschappen dit jaar extra kantoren kreeg, zijn veel PhD-kandidaten er qua ruimte juist op achteruitgegaan. Het probleem speelt op veel faculteiten: promovendi zijn vaak het slechtst af als kantoorruimte wordt verdeeld. ‘Als ik ’s ochtends naar kantoor kom is het soms zo druk dat ik maar weer naar huis ga.’
Anell Roos was tevreden met haar kantoor in het Elinor Ostromgebouw, waar ze met drie mede-promovendi werkte. Totdat Roos, die promoveert in de bedrijfskunde, afgelopen zomer op stel en sprong moest verhuizen. Er kwamen nieuwe kantoren vanwege het toenemende aantal personeelsleden, maar zij kreeg juist minder ruimte. Nu deelt Roos een even grote werkruimte met vijf andere promovendi, van verschillende afdelingen.
Dat belemmert haar werk, zegt ze. ‘Als je met minder mensen op kantoor zit kun je af en toe regelen dat iemand pauze houdt als de ander een online meeting heeft, maar met zes mensen wordt dat lastig. Daardoor sleep ik mijn spullen constant van huis naar kantoor en ben ik minder productief.’
Met acht op een kamer
Het probleem speelt op meerdere faculteiten. Op de bètafaculteit zitten promovendi soms met zeven of acht op een kamer. Dat zegt Inge Bleijenbergh, universitair hoofddocent en lid van de ondernemingsraad (OR) voor vakbond AOb. ‘De universiteit is hiërarchisch georganiseerd. De schaarste in ruimte wordt afgewenteld op de groepen in de organisatie die de minste status hebben of in de laagste functieniveaus zitten.’
Bleijenbergh heeft als OR-lid vragen gesteld over de werkplekken tijdens de laatste Gezamenlijke Vergadering, een bijeenkomst van de Universitaire Studentenraad, de ondernemingsraad en het college van bestuur. Daar werden ideeën uitgewisseld over het nieuwe thuiswerkbeleid van de Radboud Universiteit.
‘Voor jonge onderzoekers is thuiswerken vaak lastiger’
Directe aanleiding van het agendapunt was de coronacrisis, maar de universiteit wil dat mensen ook in de toekomst kunnen kiezen of ze thuis werken of op kantoor. Dat zou onder andere beter zijn voor het milieu en de werk-privébalans. ‘Op papier een heel overtuigend verhaal’, vindt Bleijenbergh. ‘Maar die keuze is niet voor iedereen zo vrij als dit voorstel doet lijken. Voor jonge onderzoekers is thuiswerken vaak lastiger. En juist voor hen is er geen rustige plek op kantoor.’
Niet geïnformeerd
Hoewel het thuiswerkbeleid nog ter bespreking voorligt, is er al veel beweging in het Elinor Ostromgebouw. Roos moest verkassen, maar hoorde pas laat dat ze een andere plek kreeg. ‘In juli werd ons als PhD-kandidaten meegedeeld dat onze spullen begin augustus ingepakt moesten zijn’, vertelt ze. En toen ze vervolgens haar nieuwe kantoor in wilde, stond Roos voor een gesloten deur. ‘Er waren nog geen sleutels beschikbaar. Ik moest elke ochtend de portier vragen om mijn kantoor open te maken.’ Volgens haar is die slechte communicatie tekenend. ‘We zijn als promovendi niet geïnformeerd over de verhuizing, laat staan dat er om onze mening is gevraagd.’
Roos zocht contact met de voorzitter van de PhD Council van haar faculteit, Charan van Krevel, zelf promovendus bij de sectie Economie. Het verhaal van Roos staat niet op zichzelf, zegt Van Krevel. ‘Ik heb een collega die er na de zomer achter kwam dat zijn werkplek verplaatst was. Het heeft hem drie dagen gekost om alle apparatuur zo georganiseerd te krijgen dat hij weer aan het werk kon.’
Maar voor de PhD Council is het lastig ingrijpen, zegt Van Krevel. Omdat PhD-kandidaten vaak niet worden geraadpleegd, horen ook leden van de Council het vaak pas achteraf als er een verhuizing is geweest. Inge Bleijenbergh kreeg als universitair hoofddocent wél bericht over de nieuwe kantoorindeling. Maar in het overzicht stonden de promovendi zoals Roos niet opgenomen. ‘Net alsof zij niet meetellen als personeel. Terwijl deze groep een belangrijke bijdrage levert aan de wetenschappelijke productie’, aldus Bleijenbergh.
Elke hoogleraar een eigen kamer
Roos werd nog een keer onaangenaam verrast. Toen ze op een ochtend spullen van iemand anders op haar bureau vond, kreeg ze te horen dat haar kantoor dienstdeed als flexruimte. ‘Ook daar wist ik niets van. Uiteindelijk bleek het een miscommunicatie, niemand had toegang tot ons kantoor mogen hebben. Maar we worden gezien als een groep die makkelijk rondgeschoven kan worden.’
Andere kantoren van promovendi worden wel gebruikt als flexruimtes, volgens OR-lid Inge Bleijenbergh. ‘Er is schaarste in ruimte. Het universitair vastgoedbedrijf denkt daar op zich goed over na. Ze willen het ruimtegebrek oplossen door thuiswerken en het delen van werkplekken te stimuleren. Dat kan, maar dan moet je het idee loslaten dat elke hoogleraar een eigen kamer moet hebben. Nu drukt de last te eenzijdig op jonge onderzoekers.’
Klein wonen
Belangenbehartiger Van Krevel beaamt het belang van goede werkplekken voor promovendi. ‘Dit zijn de mensen met tijdelijke contracten en lagere salarissen, die minder goed georganiseerd zijn in inspraakorganen. Bovendien wonen ze vaak kleiner dan hoogleraren of universitair docenten. Ik ken iemand die met tien anderen in een gedeelde ruimte moet werken. Probeer dan maar eens op je slechte wifi een goed onderzoek uit te voeren.’
Zelf werkt Van Krevel voornamelijk thuis. ‘Het is moeilijk om mijn teksten goed op te schrijven als er anderen om mij heen in gesprek zijn.’ Met dat laatste is overigens niets mis, benadrukt hij, want dat moet ook gewoon kunnen op een werkplek.
‘Het probleem houdt zichzelf in stand’
Als ze de problemen aankaarten krijgen de promovendi vaak te horen dat er genoeg plekken zijn waar niemand zit. Maar dat is nou juist het probleem, zegt Roos. ‘Het is juist vanwege de overvolle kantoren dat we niet naar kantoor komen. Waardoor de universiteit weer denkt: ze zijn er toch niet elke dag, ze kunnen hun kamer wel met meer mensen delen. Het probleem houdt zichzelf in stand.’
Geen concentratie
Tijdens de lockdown raakte Roos overwerkt door het thuiswerken. ‘Als ik ’s avonds op de bank ga zitten heb ik zicht op mijn stapels papier en mijn bureau. Mijn werk was er altijd, waardoor ik ging overwerken. Ik heb toestemming gevraagd om toch twee dagen per week naar kantoor te mogen komen. Dat hielp enorm.’
Nu werkt ze vaker op de universiteit. ‘Maar soms is het ’s ochtends zo druk dat ik maar weer naar huis ga’, zegt ze. Roos snapt wel dat promovendi samen op een kamer worden geplaatst, zodat ze ervaringen en ideeën met elkaar kunnen delen. ‘Sociale interactie is heel belangrijk, maar kan ook met twee of drie mensen in een kantoor. Nu gaat het ten koste van ons onderzoek. En daarvoor zijn we hier uiteindelijk.’