Schoolvak Nederlands: ‘Ontzie de docent’

28 jan 2016

Het schoolvak Nederlands moet op de schop, stelden vakwetenschappers een week geleden in een manifest. Het regende een stroom van reacties in de media. Tijd om de balans op te maken: Wat vindt ‘het veld’ zelf?

Foto: Katiew, Creative Commons
Foto: Katiew, Creative Commons

Een week geleden publiceerden docenten en vakwetenschappers van acht universiteiten een manifest waarin het schoolvak Nederlands in de huidige vorm sterk bekritiseerd werd. Hun boodschap: de insteek van het vak moet anders, want leerlingen vinden het saai en docenten bezwijken onder de werkdruk. Ze zetten in op ‘bewuste geletterdheid’: het vak moet verder gaan dan het aanleren van spellingsregels en begrijpend lezen – leerlingen moeten vaardigheden in taal, cultuur, literatuur en communicatie ontwikkelen.

Maar is het echt zo slecht gesteld in het onderwijs? We vroegen het Erik Blankesteijn, docent Vakdidactiek Nederlands op de Radboud Docenten Academie, en Ricardo Walinski — docent Nederlands in het voortgezet onderwijs.

Blankesteijn: ‘Maak van de docent geen zondebok’
Het manifest wordt breed gedragen, stelt Blankesteijn. ‘De schrijvers hebben uitvoerig van gedachten gewisseld met praktijkdocenten. Maar nu het in de publieke opinie verzeild raakt, lopen we een zeker risico dat de docent de zondebok wordt. Laten we niet in die valkuil trappen.’ Elk jaar leidt Blankesteijn een nieuwe lichting studenten op tot eerstegraads vakdocent, en hij verbaast zich iedere keer weer over de onderwijsprogramma’s die zij samenstellen. ‘Hun lessen zijn creatief en interessant, ondanks de ongelooflijke tijdsdruk waarmee ze kampen. Ze moeten in dat jaar namelijk ook nog om leren gaan met soms behoorlijk pittige klassen.’

Die hoge werkdruk, die gedurende de hele onderwijscarrière blijft bestaan, ziet Blankesteijn als één van de redenen waardoor Nederlands af en toe een weinig inspirerend schoolvak lijkt te zijn. ‘Het is onder alle docenten momenteel een veelbesproken onderwerp, maar gaat voor docenten Nederlands nog net iets meer op: met al die verslagen en betogen hebben zij een enorme stapel nakijkwerk op hun bordje liggen. Besteden zij meer tijd aan schrijfvaardigheid en geletterdheid van hun leerlingen – door bijvoorbeeld niet enkel op spelling te letten, maar ook op inhoud, stijl en doelgerichtheid – dan stijgt die stapel werk snel: teksten van opbouwende feedback te voorzien kost enorm veel tijd.’

Daarnaast helpt het niet mee dat het onderwijs zo sterk afhankelijk is van landelijke verantwoordingsplicht en regeldruk. ‘Neem het centraal examen’, stelt Blankesteijn: ‘De docent voelt zich, ten behoeve van zijn leerlingen, gedwongen om veel tijd te steken in de voorbereiding daarvan. Omdat het examen voornamelijk toetst op leesvaardigheid, blijven andere vakonderdelen soms links liggen.’ Nederlands kan beter en leuker, maar dan moet er meer tijd en ruimte voor de voor de docent zijn om diepgang aan te brengen, vindt Blankesteijn. ‘De goede wil is er wel. Realiseren we die randvoorwaarden, dan gaan docenten ongetwijfeld aan de slag om de stof beter aan te laten sluiten op de belevingswereld van de leerlingen.’

Walinski: ‘Schrap het centraal examen’
‘Niemand zit juichend in de klas, maar saai? Nee.’ Ricardo Walinski studeerde in 2013 af aan de Radboud Docenten Academie en doceert inmiddels Nederlands aan de bovenbouw van het SSgN. Net als Blankesteijn pleit hij voor een betere balans in het curriculum: ‘Ik merk dat de motivatie van mijn leerlingen hoger ligt wanneer hun leesvaardigheid getoetst wordt dat moeten ze immers beheersen voor het eindexamenmaar dat ze onderdelen als debatteren en schrijven leuker vinden. Een paradox, die voortkomt uit een gebrek aan variatie.’

Twee zaken die in het manifest naar voren komen, hebben ook Walinski’s bijzondere interesse: de doorstroom van middelbare school naar het hoger onderwijs én de inhoud van het vak. Het schoolvak heeft niets te maken met een (leraren-)opleiding Nederlands in het HBO of WO. Dat moet beter kunnen. Een academische benadering voegt in de klas bovendien veel toe: ik zie de ogen van mijn leerlingen oplichten wanneer ik, bijvoorbeeld, iets taalkundigs uitleg op “WO-manier”. En juist door hen uit te dagen ontwikkelen ze passie voor het vakgebied.’ Het raakt direct aan Walinski’s tweede punt: inhoud. ‘We nemen genoegen met “onbewuste geletterdheid”. We zijn tevreden als leerlingen spellingsregels goed toepassen, ook al begrijpen ze die niet echt. Trucjes, leren we ze. ’t Kofschip is niet meer dan een ezelsbrug: Wáárom zetten we achter het ene woord een -d en achter het ander een -t?’

Het centraal eindexamen schaft Walinski liefst helemaal af. ‘Zo’n 6 à 7 vaardigheden maken leerlingen zich in ons vak eigen. Tekstbegrip, maar ook taal en grammatica, bijvoorbeeld. Dat vat je niet in éen centraal examen: zorg voor een aantal goede toetsmomenten.’ En die werkdruk? Hoog. ‘Maar,’ relativeert Walinski, ‘Ik weet niet of hij hoger is dan in andere beroepsgroepen. De architectuur, chirurgie — mijn nichtje in de gehandicaptenzorg.’ Zijn collega’s geeft hij daarom graag mee: ‘Leer “nee” zeggen. Niet alles hoeft.’ / Linda van der Pol

Geef een reactie

Vox Magazine

Het onafhankelijke magazine van de Radboud Universiteit

lees de laatste Vox online!

Vox Update

Een directe, dagelijkse of wekelijkse update met onze artikelen in je mailbox!

Wekelijks
Nederlands
Verzonden!