Sinds zijn intrede publiceert Thomas Quartier twee keer zoveel als voorheen
Ritueelwetenschapper Thomas Quartier woont in de St. Willibrordsabdij in Doetinchem. Hij zingt psalmen en zwabbert wekelijks de gangen. Als de bel gaat voor het avondgebed, staat hij op en loopt naar de kerk. ‘Schijnbaar het meest zinloze is hier de kern van het gebeuren.’
Klokslag kwart over twaalf, zes kilometer buiten Doetinchem. Het neoromaanse kerkje van de St. Willibrordsabdij – opgetrokken in bakstenen van steenfabrieken uit de Achterhoek – is voor een middagviering goed gevuld. Met de handen onder het zwarte scapulier zingen elf monniken psalmen.
Een van hen is Thomas Quartier, directeur van het Benedictijns Centrum voor Liturgische Studies aan de Radboud Universiteit en hoogleraar aan de KU Leuven. Sinds vijf jaar brengt hij drieënhalf uur per dag door op deze plek. ‘Het is een emotionele plaats voor mij. Ik werd verliefd op deze kerk.’
Bij de benedictijnen is de wetenschapper een buitenbeentje. De monniken in de orde verlaten normaal gezien nooit de abdij. Dat geldt niet voor Quartier: twee dagen per week is hij in Nijmegen, één keer per maand in Leuven en drie weken per jaar in Rome.
Wanneer het middaggebed is afgelopen, lopen de monniken een voor een naar de refter. In de kale ruimte nemen ze naast elkaar plaats aan tafel. Tijdens de lunch wordt er niet gepraat. Omdat de huidige abt vandaag drie jaar aan het hoofd van de abdij staat, schallen de Mariavespers van Monteverdi door de boxen.
De schaal met soep wordt doorgegeven, in opperste concentratie lepelen de monniken hun borden leeg. Wanneer iedereen klaar is, komt een broeder ze ophalen op een karretje. In hoog tempo volgen de pastaschotel met vis – vegetariër Quartier krijgt een vleesvervanger – en een papje met fruit.
‘Kort na mijn intreden ben ik veel aangekomen’, zegt Quartier na de maaltijd bij een koffie. ‘Je bent hier snel geneigd veel te veel te eten. Maar nu is dat er weer af.’
Benzinestation
En dan te bedenken dat de uit Kranenburg afkomstige Quartier nooit de bedoeling had om theologie te studeren. ‘Op mijn negentiende overleed mijn vader en wist ik niet goed wat te doen met mijn leven’, zegt hij.
‘Toevallig zat ik met de zoon van Herman Häring, de toenmalige decaan theologie van de Radboud Universiteit, in de klas. “Kom bij ons studeren”, zei de decaan. Ik reed iedere dag de grens over en hoefde niet eens op kamers. En kijk, 25 jaar later ben ik nog steeds verbonden aan de universiteit.’
Na zijn studie komt Quartiers carrière in een stroomversnelling. Nog voor hij gepromoveerd is, krijgt hij al een vast contract aangeboden. Hij werkt hard, gaat vaak naar internationale congressen. Quartier: ‘Ik was getrouwd met een wetenschappelijke loopbaan, zoals zovelen.’
Wil ik dit tot mijn pensioen blijven doen, vraagt Quartier zich af op zijn 35ste. ‘Het was geen principiële keuze om niet te trouwen, het heeft zich gewoon nooit voorgedaan. Maar ik miste wel een soort van levensvorm.’
Met de studenten was Quartier al een keer op abdijweekend geweest in de St. Willibrordsabdij in Doetinchem. De plek trok hem aan, ook buiten het werk. ‘Ik heb lang gedacht dat ik enkel een spiritueel benzinestation nodig had, waar ik één keer per maand bij kon tanken. Maar de contemplatie, stilte, openheid en het betrouwbare ritme van de abdij trokken me steeds meer.’
Op een bepaald moment wist Quartier: ik ben geen wetenschapper die af en toe naar de abdij trekt, maar een monnik met wetenschappelijk werk als ambacht. ‘Daarmee bedoel ik niet dat iedereen met een midlifecrisis het klooster in moet. Had je mij acht jaar geleden gezegd dat ik in een abdij terecht zou komen, was ik gillend weggerend. Elke dag moet je opnieuw je prioriteiten aan de kant schuiven. Als ik tegen een deadline aanhik en om tien voor vijf gaat de bel voor de vespers (het avondgebed, red.), dan loop ik naar de kerk. Schijnbaar het meest zinloze is hier de kern van het gebeuren. Dat is ontzettend heilzaam.’
Bob Dylan
Op zijn 45ste oogt Quartier, een spraakwaterval die zijn gelijke niet kent, nog steeds een beetje jongensachtig. De extraverte monnik heeft naar eigen zeggen de regelmaat van het klooster nodig om in balans te zijn. ‘Ik geef zeventig à tachtig publiekslezingen per jaar, soms ben ik pas om een uur ’s nachts thuis. Gelukkig raak ik niet snel uitgeput.’
Quartier neemt ons mee naar zijn kloostercel. Met zijn snelle tred is hij niet eenvoudig bij te houden in de donkere kloostergangen. Via een lage deur belanden we in het eerste vertrek, een kleine werkkamer met bureau, boekenkast en een bescheiden cd-collectie. In de belendende slaapkamer past maar net een bed.
‘In het klooster heb ik mijn liefde voor muziek herontdekt’
Aan de muur hangen, naast een handgeschilderd icoon, enkele portretten van Bob Dylan en Joan Baez. ‘Toen ik in het klooster intrad dacht ik: je moet alleen gregoriaans zingen en psalmen in Nederlandse vertaling. Maar ik heb hier ook de muziek herontdekt.’
Op de stoel ligt een sjaal van FC Köln. Met weemoed denkt Quartier aan de wedstrijden van zijn favoriete club in het Rhein Energie Stadion. ‘Ik hoop binnenkort nog eens een wedstrijd van FC Köln bij te wonen. In mijn jeugd gingen we vaak naar Keulen. Ik houd van de Rijnlandse openheid, speelsheid en nonchalance.’
Neveneffect
Toch gebruikt de monnik zijn kloostercel, uitgerust met een uitstekende wifiverbinding, ook om te werken. ‘Scripties en dissertaties begeleid ik via Skype. Als ik het gevoel heb dat de muren op me afkomen, ga ik wel eens met een stapeltje tentamens in de bibliotheek van de abdij zitten.’
Quartier is er rotsvast van overtuigd dat hij in de abdij een betere wetenschapper is geworden. ‘De jaren negentig waren de fase van de hysterische objectiviteitsclaim in de geesteswetenschappen. Wie religieus of op een andere manier betrokken was, kon niet objectief zijn. Ik heb de indruk dat als ik in mijn habijt interviews houd, mensen opener zijn over wat hen bezighoudt. Ik werk dan net zo wetenschappelijk als mijn collega’s. Ik merk trouwens dat veel studenten op zoek zijn naar deze geëngageerde vorm van wetenschap.’
De monnik vindt een duidelijke identiteit dan ook een meerwaarde voor een geesteswetenschapper.’“Door me partijdig op te stellen in mijn onderzoek, kom ik tot inzichten die ik anders nooit zou bereiken. Denk aan het gevoel voor rituelen: ik kan alleen maar echt met deelnemers in gesprek komen als ik met hen op één niveau praat. Je moet aanvoelen wat je wilt onderzoeken, er echt in stappen, anders mis je de rituele boot.’
Sinds zijn intrede publiceert Quartier twee keer zo veel als voorheen. ‘Ondanks de vele onderbrekingen voor gebedsdiensten heb ik hier een ideaal ritme. Maar ik moet mezelf op de vingers tikken als ik zoiets zeg: dat is niet waar het in het klooster om draait.’
Omdat hij vaak onderweg is, heeft Quartier relatief weinig taken in huis. Eén middag per week moet hij de gang schoonmaken. Dan loopt hij met een gigantische zwabber door de kloostergangen. Het verzamelde stof zuigt hij weg met een stofzuiger. ‘Ik voel me niet beter dan de andere broeders omdat ik minder taakjes heb. Soms voel ik me zelfs niet voldoende gezien. Mijn medebroeders hebben er geen idee van dat ik me te pletter werk om een boek af te krijgen.’
Petekind
De hoogleraar beschouwt zijn medebroeders niet als collega’s, laat staan als vrienden. ‘In een klooster heb je een gezonde distantie nodig, anders vormen zich kliekjes. Wie niet tot een bepaalde vorm van zelfrelativering in staat is, redt het hier niet. Maar over het algemeen hebben we een vrij goede omgang met elkaar.’
We lopen even naar buiten. De monnik wil ons graag het stiltecentrum tonen dat is ondergebracht in de voormalige stierenstallen die bij de abdij hoorden. Na de val van de Muur werd er massaal goedkoop vlees geïmporteerd uit het Oosten en moesten de monniken op een andere manier zien rond te komen. ‘We zijn helemaal zelfvoorzienend,’ zegt Quartier. ‘In het gastenverblijf is plaats voor tien individuele bezoekers en groepen tot 21 personen. Ik geef er regelmatig cursussen over onze spiritualiteit. Via mijn werk aan de universiteit en mijn lezingen breng ik ook wat geld binnen.’
In de tuin verliest een oude plataan zijn bladeren, de dauw ligt als een sluier over het grasveld. In de verte klinkt het geluid van een drukke autoweg. Tijdens de zomer maakt de monnik elke dag een wandeling rond het landgoed. Quartier legt uit dat gehoorzaamheid ook deel uitmaakt van het kloosterleven. ‘Als ik door Radboud Reflects gevraagd word om een lezing te geven of naar de verjaardag van mijn petekind wil, dan moet ik altijd toestemming aan de abt vragen. Als het lukt om je daaraan over te geven, sta je vrijer in het leven. Dat is natuurlijk een paradox: in gehoorzaamheid leven is de ultieme daad van ongehoorzaamheid.’
‘Niet iedereen met een midlifecrisis moet het klooster in’
Of hij voor altijd in het klooster wil blijven, vindt Quartier een ‘nare vraag’. ‘Ik vergelijk het graag met trouwen: de meeste huwelijken lopen op de klippen, terwijl niemand ooit de bedoeling heeft om uit elkaar te gaan. Zo sta ik ook in het kloosterleven. Meer dan de helft van de mensen die intreden, zijn na een paar jaar weer weg. Na een tijdje vinden ze het niet meer bijzonder om ’s ochtends in habijt door een pikdonkere gang te lopen of hebben ze moeite met het gemeenschapsleven.’
Duiven
Het is inmiddels kwart over negen. Na de laatste viering van de dag loopt Quartier naar zijn kloostercel om nog enkele persoonlijke mailtjes te sturen. ‘Ik ga nooit later dan tien uur naar bed. Om kwart over vijf gaat de wekker en dan is het telkens een gevecht om op te staan, maar altijd lukt het. Toen ik student was, ging ik vaak tot ’s ochtends uit. Tegenwoordig vind ik het meer rock-‘n-roll om om kwart voor zes op mijn meditatieplankje te zitten.’
Quartier blijft de wetenschap en monnik zijn combineren. Toch vindt hij het wel eens lastig dat hij niet fulltime in het klooster kan zijn. ‘Soms haal ik de vespers net niet, omdat ik op de terugweg van de universiteit bij Duiven in de file sta. Ook als ik na een publiekslezing pas om een uur ’s nachts in bed lig, zit ik de volgende ochtend om kwart over zes in de dienst. Mijn broeders zeggen soms: blijf toch lekker liggen, maar dat kan ik niet. Ik hóór daar te zijn. De verliefdheid is nog lang niet over.’