Steun voor het leenstelsel brokkelt af, maar wat is het alternatief?
Vier jaar na de invoering van het leenstelsel schreeuwen politici en opiniemakers om de terugkeer naar de basisbeurs. Voormalig Tweede Kamerlid Zihni Özdil bijvoorbeeld, die zijn politieke carrière offerde aan de studiefinanciering. Maar wie gaat het afschaffen van het leenstelsel betalen?
28 mei 2019. Zihni Özdil, onderwijswoordvoerder van GroenLinks in de Tweede Kamer, heeft een besluit genomen: hij gaat de Tweede Kamer verlaten. Eerder die avond heeft de voltallige fractie van GroenLinks al zonder Özdil over zijn toekomst als Kamerlid vergaderd. Directe aanleiding was een interview in Trouw, waarin Özdil zijn partij opriep het leenstelsel niet langer te steunen. Met name partijleider Jesse Klaver, een van de architecten van het leenstelsel, was not amused.
‘In mijn fractie heb ik twee jaar lang geprobeerd om het partijstandpunt over het leenstelsel te veranderen’, vertelt Özdil vier maanden later aan Vox. ‘Toen ik merkte dat dat niet lukte, heb ik de vlucht naar voren genomen door mijn oproep in de krant te doen.’
Waarom trekken aan een dood paard, vroeg Özdil zich af in het beruchte interview. ‘Zelfs de beloftes die werden gedaan om het stelsel aantrekkelijk te maken, werden nooit ingelost. De collegegelden stegen alleen maar, de aanvullende beurs stagneerde. Het geld dat bespaard werd, ging niet naar onderwijskwaliteit.’
‘Alleen de elite studeert af zonder schulden’
Özdil, van huis uit historicus, benadrukt dat hij nooit een fan van het leenstelsel is geweest. Zijn kritiek op het stelsel is ideologisch. ‘Als we als samenleving besluiten dat onderwijs een recht is, dan moet je geen enkele leencomponent inbouwen. Hoe sociaal zo’n leenstelsel ook is, een grote groep wordt gedwongen met schulden op de schouders af te studeren. Slechts een kleine groep – de spreekwoordelijke 1 procent – hoeft dat niet te doen.’
Volgens Özdil creëert het leenstelsel een klassenonderscheid. ‘Alleen de elite studeert af zonder schulden. Het idee komt niet voor niets uit de koker van Milton Friedman (een econoom en voorvechter van vrijemarktkapitalisme, red.). Links heeft die neoliberale ideologie gewoon overgenomen. Het argument dat de zoon van de bakker niet moet betalen voor de studie van de zoon van de advocaat, komt letterlijk uit Friedmans koker.’
Met name wat Özdil het ‘disciplinerende doel’ van het leenstelsel noemt, is hem een doorn in het oog. ‘Als je mensen dwingt om met enorme schulden de arbeidsmarkt op te gaan, dan beteugel je hen. Wie veel schulden heeft, neemt elk baantje aan om ze af te betalen en zal minder snel staken of bij de vakbond gaan.’
Invloed op het leven
Het leenstelsel, door voorstanders graag het studievoorschot genoemd, ligt niet alleen bij Zihni Özdil onder een vergrootglas. Studentenorganisaties, en steeds vaker ook politieke partijen, nemen er afstand van. Maar met welke redenen? Is het leenstelsel inderdaad een financiële strop voor studenten?
Een recent rapport van de Sociaal-Economische Raad (SER) beschrijft hoe het leenstelsel invloed heeft op verschillende aspecten van het leven van studenten, nu en later. Het aantal studenten dat op kamers gaat, blijkt sinds de invoering van het leenstelsel significant gedaald. Studerende jongeren verlaten nu ruim een jaar later het ouderlijk huis. Van de thuiswoners zegt 40 procent niet op kamers te gaan omdat het financieel onmogelijk is.
En dan de gestegen prestatiedruk en de toename van psychische klachten onder studenten. Die zijn ook een gevolg van het leenstelsel, schrijven onderzoekers van marktonderzoeksbureau Motivaction, in opdracht van het Interstedelijk Studentenoverleg (ISO). Studenten met een lening hebben vaker last van stress, voelen zich vermoeider en zijn eerder genoodzaakt een baantje te nemen. Motivaction schrijft dat het met de gezondheid van studenten met een hoge studielening slechter gesteld is. Een aanzienlijke minderheid kampt met angst- en depressieproblemen en er is zelfs een verhoogd risico op zelfdoding. De oorzaak? Het leenstelsel, in combinatie met andere factoren zoals het bindend studieadvies en het streven naar een rijk sociaal leven.
Ondertussen loopt de totale studieschuld van studenten gestaag op. Het gemiddelde ging van 12.400 euro in 2015 naar 13.700 euro in 2019. Het Centraal Planbureau gaat ervan uit dat dit bedrag verder zal stijgen tot 21.000 euro (zie kader).
Gemiddelde studieschuld blijft stijgen
Volgens het Centraal Planbureau (CPB) stijgt de gemiddelde studieschuld op termijn tot zo’n 21.000 euro. In welk jaar dit bedrag bereikt zal zijn, weet het CPB niet – er ligt ook geen berekening aan de voorspelling ten grondslag, vertelde Marcel Lever, auteur van de CPB-notitie aan NRC. ‘We hebben in dit geval een educated guess gedaan. We verwachten dat meer dan de helft van de misgelopen studiefinanciering geleend zal worden.’
Ook het aantal studenten met een studieschuld groeit. In 2019 hebben 1,4 miljoen mensen een studieschuld, dat zijn er 388.000 meer dan begin 2015. En hoewel toenmalig onderwijsminister Jet Bussemaker bij invoering van het leenstelsel beloofde dat een studieschuld geen effect zou hebben op een latere hypotheek, blijkt het tegendeel waar. De Consumentenbond rekent voor: een eenverdiener met een bruto jaarinkomen van 40.000 euro en een studieschuld van 15.000 euro, kan onder de huidige condities 164.000 euro lenen. Met hetzelfde inkomen maar zónder schuld komt dat bedrag bijna 20.000 euro hoger uit.
Ontboden in Den Haag
Hans Vossensteyn, voormalig directeur van CHEPS, een onderzoeksinstituut van de Universiteit Twente, schrikt niet van die cijfers. CHEPS doet onderzoek naar het hoger onderwijs en legde verschillende vormen van studiefinanciering in Europa onder de loep. Welke effecten hadden veranderingen in de studiefinanciering in andere landen op de toegankelijkheid van het onderwijs? Aan de vooravond van de invoering van het leenstelsel in Nederland was veel behoefte aan dat soort duiding. Vossensteyn werd meermaals ontboden in Den Haag om leden van de Eerste en Tweede Kamer te informeren.
Hij heeft er nooit een geheim van gemaakt voorstander te zijn van een leenstelsel. Toen niet, en nu niet. ‘Met herhaald onderzoek heb ik kunnen aantonen dat een groot deel van de studenten zelfs zou gaan studeren zonder enige vorm van studiefinanciering.’ Niet dat Vossensteyn dáár voor is, maar hij predikt wel een rationele afweging bij het uitdenken van een financieringsmodel. ‘Met de basisbeurs werd jaarlijks een miljard euro uitgedeeld. Een groot deel van dat bedrag kwam terecht bij kinderen uit gezinnen die dat prima zelf kunnen betalen.’
Een leenstelsel lost dat volgens Vossensteyn op: mensen die het meest profiteren van hun opleiding, betalen daarvoor de rekening. Een aanvullende beurs moet er vervolgens voor zorgen dat ook kinderen van minder welvarende ouders hun weg naar de collegebanken vinden. ‘De belangrijkste weeffout van het huidige stelsel is de hoogte van de aanvullende beurs (396 euro, red.). Die is opgehoogd ten opzichte van het oude stelsel, maar niet zo veel dat de kinderen uit arme gezinnen volledig worden gecompenseerd voor het wegvallen van de basisbeurs.’ Voorheen kregen deze studenten immers een basisbeurs (296 euro) én een aanvullende beurs (maximaal 283 euro).
Geen bewijs
Toch is het volgens Vossensteyn veel te vroeg om het leenstelsel af te schrijven. Dat politieke partijen hun handen ervan af beginnen te trekken, hangt volgens de onderzoeker samen met de koppeling die we steeds vaker maken tussen lenen enerzijds en prestatiedruk anderzijds. Maar dat het leenstelsel de grote boosdoener is, is helemaal nog niet aangetoond, aldus Vossensteyn. ‘Natuurlijk vinden studenten het prettiger een beurs te ontvangen en voelen zij met een lening een grotere financiële druk. Het onderzoek van Motivaction spreek ik dan ook niet tegen, maar in mijn ogen geven de resultaten vooral de opinies en percepties van studenten weer.’
Vossensteyn ziet ook andere redenen voor de toegenomen druk op studenten. De prestatieafspraken uit 2013 bijvoorbeeld. Daarin beloofden universiteiten meer werk te maken van hun studierendementen. ‘Toen vonden we dat de kwaliteit van onderwijs op universiteiten omhoog moest. Dat vertaalde zich in het terugdringen van de studie-uitval, het stimuleren van nominaal studeren met het bindend studieadvies. En ook in intensiever onderwijs, meer contacturen en meer toetsing. Logisch dat studenten meer prestatiedruk voelen. Dat wilden we nu eenmaal met z’n allen.’
‘Logisch dat studenten meer prestatiedruk voelen. Dat wilden we nu eenmaal met z’n allen’
Evenmin kunnen we nu over het leenstelsel zeggen dat het de toegankelijkheid van het onderwijs in de weg zit. Minister Ingrid van Engelshoven stuurde in september een rapport van ResearchNed naar de Tweede Kamer, waaruit blijkt dat de doorstroom van jongeren naar het hoger onderwijs sinds 2015 nagenoeg onveranderd is gebleven. Er gaan iets minder mbo’ers naar het hbo, maar die trend vlakt een beetje af. De uitkomsten van het ResearchNed-rapport komen daarmee grotendeels overeen met de inzichten die Vossensteyn opdeed tijdens zijn internationale onderzoek naar studiefinanciering: als mensen moeten lenen om te kunnen studeren, vanwege hogere kosten of het wegvallen van beurzen, heeft dat nauwelijks impact op de deelname aan hoger onderwijs op de lange termijn.
Özdil zet kanttekeningen bij de conclusies van het ResearchNed-rapport. ‘Natuurlijk belemmert het leenstelsel de toegang tot het hoger onderwijs niet – dat klopt, dat is ook niet het geval in de Verenigde Staten, waar collegegelden worden betaald van tienduizenden dollars per jaar. Bijna niemand zegt: dan ga ik maar niet studeren aan de universiteit. Jonge mensen steken zich met tegenzin in de schulden, want een universiteitsdiploma geeft je nu eenmaal kansen op de arbeidsmarkt. Het gaat om de grote schuldenlast die jongeren wordt opgelegd als ze de arbeidsmarkt op gaan.’
En het langer thuis blijven wonen? Is dat een gevolg van het leenstelsel? ‘Zou goed kunnen’, zegt Vossensteyn. ‘De basisbeurs maakte het natuurlijk gemakkelijk om op kamers te gaan. Nu maken studenten een bewustere keuze. Ik vind dat niet erg. Kijk naar de situatie op Amsterdamse universiteiten: de meeste studenten daar komen uit de regio, maar toch woont 80 procent op kamers. Is dat nou echt nodig, terwijl hun ouders bij wijze van spreken op 3 kilometer afstand wonen? Misschien wel hoor, maar moeten wij daar met z’n allen aan meebetalen?’
De basisbeurs weer invoeren, vijf jaar nadat er een streep doorheen ging, zou volgens Vossensteyn een fout zijn. ‘De rekening daarvan komt op het bordje van de belastingbetaler terecht. Dat zijn dezelfde mensen die de laatste jaren kampen met hogere zorgpremies en kortingen op het pensioenstelsel. Voor een deel zijn het bovendien mensen die zelf nooit hoger onderwijs hebben gevolgd. Is het echt eerlijk dat zij daaraan gaan meebetalen?’
Rechte pad
In de Tweede Kamer neigt een groeiende groep naar ‘ja’ als antwoord op die vraag. De politieke steun voor het leenstelsel brokkelt af. Nog geen twee weken na Özdils vertrek keerde GroenLinks-leider Jesse Klaver zich tegen stelsel. Begin september volgde de PvdA en diezelfde dag liet ook Rob Jetten (D66) weten dat het leenstelsel voor zijn partij geen doel op zich is. Alleen de VVD heeft haar steun aan het stelsel nog niet opgezegd.
‘Ik ben blij dat de PvdA en D66 terug op het rechte pad lijken te komen’
‘Ik ben blij dat de PvdA en D66 nu terug op het rechte pad lijken te komen’, reageert Özdil. Als columnist van NRC en Vrij Nederland kondigt hij aan hun gedrag goed in de gaten te houden. ‘O wee als een van die partijen in aanloop naar de volgende landelijke verkiezingen toch een leencomponent in hun partijprogramma bouwt. Dan zal ik er wel een paar stukken aan wijden.’
Het leenstelsel heeft hem de kop gekost, besluit Özdil. ‘Maar als het binnenkort wordt afgeschaft, is het dat wel waard geweest.’
‘Radboud Universiteit kwam afspraken na’
Een belangrijke belofte die de overheid deed toen er een streep ging door de basisbeurs, was dat het geld dat zo vrijkwam, zou terugstromen naar de universiteiten. Het afschaffen van de basisbeurs was immers geen bezuinigingsoperatie, maar moest ten goede komen aan de kwaliteit van het onderwijs.
Het ministerie had één probleempje: de middelen zouden pas mondjesmaat vrijkomen vanaf 2018, het jaar dat de eerste lichting ‘leenstelselstudenten’ zou afstuderen. Daarom werd de afspraak gemaakt dat universiteiten uit eigen zak zogenoemde voorinvesteringen zouden doen: 200 miljoen euro in totaal, over drie jaar tijd.
Ook de Radboud Universiteit heeft voorinvesteringen gedaan, mét goedkeuring van de medezeggenschap. De discussie die daaraan vooraf ging, verliep niet zonder slag of stoot. De studentenraad was verbolgen dat een deel van de voorinvesteringen naar de Radboud Honours Academy ging – een excellentietraject waar maar een klein percentage studenten aan meedoet.
Omdat deze discussie niet alleen in Nijmegen speelde, maar op vrijwel alle universiteiten, besloot de Algemene Rekenkamer zich te buigen over de bestedingen van de zogenoemde studievoorschotmiddelen. Volgens de universiteiten en hogescholen zelf hadden ze 860 miljoen als voorinvestering uitgegeven. De Rekenkamer maakte daar korte metten mee en kon van slechts een derde van die miljoenen vaststellen dat het inderdaad ging om extra uitgaven in het kader van de basisbeursgelden.
De Rekenkamer keurde de voorinvesteringen die de Radboud Universiteit deed wel goed. Het Nijmeegse college gaf naar eigen berekening 31,6 miljoen euro uit voor de eerste drie jaar waarin het leenstelsel een feit was. De Rekenkamer oordeelde dat 88 procent van dat geld ‘terecht’ is besteed en 12 procent ‘gedeeltelijk terecht’. Daarmee is de Radboud Universiteit haar afspraak ruimschoots nagekomen. Saillant: de investeringen in de Radboud Honours Academy werden door de Rekenkamer als ‘terecht’ beoordeeld.
Dat soms het beeld ontstaat dat studenten niks merken van de voorinvesteringen, noemt vicevoorzitter Wilma de Koning ‘pijnlijk’ en ‘heel onterecht’. ‘Wij hebben als college onze verantwoordelijkheid genomen. Ook voor de komende jaren schuiven we met geld, zodat studenten eerder profiteren van de middelen die vrijkomen. Het geld dat we in 2021 ontvangen, nemen wij al mee in de begroting van 2020.’
De studievoorschotmiddelen die als extra rijksbijdrage worden overgemaakt, lopen de komende jaren nog op, tot bijna 16 miljoen euro in 2024. Met één voorbehoud: dat het leenstelsel tegen die tijd nog bestaat.
De nieuwe Vox, met als thema ‘geld’, verschijnt op donderdag online. Vanaf die dag worden de magazines ook verspreid in de verschillende bakken op de campus.
Jurgen Brink schreef op 15 oktober 2019 om 11:13
De onderzoeken wijzen al een paar jaar uit: op de toegankelijkheid heeft het leenstelsel nagenoeg geen (negatief of positief) effect. Het echte probleem van de toegankelijkheid van het Hoger Onderwijs zit hem in groep 8: daar valt de beslissing of een leerling via havo/ vwo naar het Hoger Onderwijs kan. Kinderen van hoger opgeleide ouders, dan wel met hoge inkomens krijgen vaker een hoger schooladvies. Als de score op de eindtoets in groep 8 om bijstelling van het schooladvies naar boven vraagt, doet de school dat bij lager opgeleide of minder verdienende ouders vaak niet.
Al vaker is (ik denk door OECD) in internationaal verband gesignaleerd dat we in Nederland op vrij jonge leeftijd (12 jaar) onze kinderen selecteren en dat opstroom naar een hoger onderwijsniveau (in het voortgezet onderwijs) in Nederland moeilijk is.
Lieke schreef op 17 oktober 2019 om 17:21
Ik zie alleen maar dat mijn kind zich een slag in de rondte werkt om iedere maand rond te komen. Ze is nauwelijks vrij, en wanneer de studie het toelaat werkt ze extra. De aanvullende beurs voor volgend jaar wordt weer gekort, omdat haar vader kennelijk meer is gaan verdienen, maar hij betaalt haar niets. De voorwaarden om zijn inkomen niet mee te laten tellen zijn veel te streng.