Uitvliegen tijdens je studie? De zoon van Anja en Hans kwam weer thuiswonen
Studenten blijven steeds langer thuis wonen en starterswoningen zijn nauwelijks te krijgen. Dat betekent ook iets voor ouders: het duurt langer voor ze het rijk alleen hebben. Een gesprek met Anja Leerink en Hans Stapel, die hun huis in Nijmegen-Oost delen met hun twee volwassen zoons. ‘In de familie-app vraag ik wie er die dag mee-eet.’
Situatieschets: vijftigers Anja Leerink en Hans Stapel wonen in een bescheiden tussenwoning in Nijmegen-Oost. Geen huisdieren (de kat is al jaren dood), wel twee volwassen zoons. De oudste, Job van 22, woonde drie jaar op zichzelf, maar keerde afgelopen zomer plotseling terug naar huis na een geschil met zijn huurbaas. De jongste, Abe van 20, studeert nog aan de Radboud Universiteit. Van huis naar collegezaal is zeven minuten fietsen. Hij wil op kamers, maar dan moet hij er wel op vooruitgaan. En vooralsnog is het goed toeven in Hotel Mama.
Heeft iedereen een eigen slaapkamer?
Anja: ‘Hád … Jobs kamer was nog van hem, ook al woonde hij al drie jaar op kamers in Bottendaal. Maar toen kwam corona. Ik ging elke dag naar mijn logopediepraktijk, maar Hans, die normaal gesproken op het hoofdkantoor van Coop werkt, nam Jobs kamer in als werkruimte. Dat was wel een dingetje toen Job deze zomer opeens weer thuis kwam wonen.’
Hoe is het opgelost?
Hans: ‘Onze zoon heeft een horecaritme. Hij werkt in een café, komt ’s nachts pas thuis en slaapt dan uit. Ik begin mijn werkdag aan de keukentafel. Als Job wakker is, komt hij naar beneden en wisselen we van plek. Het schuift vrij makkelijk in elkaar.’
Hebben jullie afspraken gemaakt over hoe jullie het hernieuwd samenwonen als gezin aanpakken?
Anja: ‘Nee.’
Hans: ‘Job had woonruimte nodig, hij was vanzelfsprekend welkom.’
Anja: ‘Het was bovendien zomervakantie, wij gingen al vrij snel op reis. Toen hadden de jongens het huis voor zichzelf. We zijn er eigenlijk vanzelf weer ingerold.’
Hans: ‘Na die vakantie kwam er wel een moment dat we hebben gezegd: “We moeten wat afspraken gaan maken.” Over de was bijvoorbeeld.’
‘Meestal eten we met z’n tweeën, de jongens zijn vaak weg’
Wat was er met de was?
Anja: ‘Na de vakantie lagen er vier enorme bergen was voor de wasmachine. Het is niet de bedoeling dat de jongens al hun kleding er maar bij gooien en op een gegeven moment denken: hé, het ligt weer in de kast. Dus nu communiceren we daarover in de familie-app: “Er zit een was in.” Of: “Wie kan de was ophangen?” Dat werkt prima, ze helpen mee.’
Zitten jullie elke avond met z’n vieren aan tafel?
Hans: ‘Bijna nooit. Ik kook altijd en doe de boodschappen. Daar hebben de jongens mazzel mee, want alles wat met eten te maken heeft vind ik leuk. In de familie-app vraag ik wie er die dag mee-eet en wie er moet na-eten. Meestal eten Anja en ik met z’n tweeën, de jongens zijn vaak weg.’
Moet je je schikken als ouders met twee volwassen kinderen in huis?
Anja: ‘Ik vind het erg meevallen. Maar ja, ik ben dan ook hele dagen van huis.’
Hans: ‘Het valt mee. Anja en ik eten samen, en zijn de avonden ook vaak met z’n tweeën omdat Job en Abe dan werken of op pad zijn. Aan de andere kant: als de jongens thuis zijn, zijn ze natuurlijk wel aanwézig. Ze zijn veel druk met sociale media. Dan hoor ik weer een of ander filmpje op een telefoon. Er klinken soms verschillende muziekjes door elkaar in huis. Daar zeg ik weleens wat van. “Jongens, oortjes in?” Moet ik ze soms even op wijzen.’
Anja: ‘Toen Job weer thuis kwam wonen, hadden we net de grote hoekbank weggedaan en een tweezits gekocht.’
Hans: ‘We dachten dat we die hoekbank niet meer nodig hadden. Je kon er met z’n tweeën op liggen. Nu heb ik soms zin om op de bank te gaan crashen en dan ligt er al iemand. Tja.’
Nooit irritaties?
Anja en Hans kijken elkaar vragend aan. Hans: ‘Eigenlijk niet. We zijn alle vier vrij tolerant. De jongens hebben aan ons makkelijke ouders.’
Anja: ‘En wij hebben aan hen makkelijke kinderen.’
Helpen jullie de jongens bij het zoeken naar woonruimte?
Hans: ‘Ik kende iemand met een paar huizen in de stad, die heb ik wel benaderd. Hij bleek zijn panden een paar jaar geleden al van de hand te hebben gedaan. Maar waar het kan, laat ik vallen dat onze kinderen een kamer zoeken.’
Anja: ‘Job woonde met twee vrienden in een huis. Liefst zouden ze opnieuw met z’n drieën iets vinden, maar dat is echt lastig. Er is gewoon geen aanbod. Omdat Job al een paar jaar werkt, wil hij liever geen kamer meer in een studentenhuis. Graag een studiootje met eigen wc. Abe wil wel in een studentenhuis, maar hij is kieskeurig.’
Hans (lachend): ‘Hij heeft het hier te goed.’
Anja: ‘Abe heeft al wel een paar kijkavonden gehad. Als hij daar was uitgekozen, was hij weggeweest.’
Is het erg dat ze nog thuis wonen?
Anja: ‘Ja. Ze missen iets doordat ze bij hun ouders wonen. Dat zeggen Hans en ik regelmatig tegen elkaar.’
Hans: ‘We gunnen de jongens wat wij zelf vroeger gehad hebben. Dat plezier van het samenwonen met andere studenten, de vrijheid!’
Anja: ‘De lol! Oh, ik heb zo gelachen met mijn huisgenoten. Ik studeerde logopedie op de HAN. We woonden met z’n achten op de Pater Brugmanstraat en …’
Hans: ‘… Ik word helemaal weemoedig als ik terugdenk aan mijn huis. Dat van mij stond aan de Weurtseweg. Ik studeerde in 1986 communicatiewetenschap op de universiteit. Het huis is gesloopt, er komen nu woontorens.’
‘Ik hoop dat dit een tijdelijke situatie is’
Anja: ‘Je leert zoveel als je op jezelf woont. Koken, de was plannen. Maar ook financieel zelfstandig worden en verdraagzaam zijn richting huisgenoten die je niet zelf gekozen hebt.’
Hans: ‘Je ontwikkelt jezelf.’
Hoe ziet de toekomst eruit?
Hans: ‘Ik hoop dat dit een tijdelijke situatie is. Dat de jongens over drie jaar niet nog steeds bij ons wonen. Er moet meer gebouwd worden in Nijmegen.’
Anja: ‘Het woonprobleem is volgens mij nog veel groter dan we weten. Abe staat ingeschreven bij de SSH&, maar Job is nergens geregistreerd. Hij is een onzichtbare woningzoekende.’