Veel jonge meiden met symptomen van depressie
Scholieren zoeken te laat hulp bij depressie en angst. In haar promotieonderzoek kijkt Sanne Rasing naar manieren om depressies en angststoornissen bij jongeren vroeg te signaleren. 'Er moet veel meer aandacht komen voor de mentale gezondheid van jongeren.'
Een op de tien adolescenten tussen dertien en zeventien jaar heeft naar schatting een depressieve stoornis. Bijna een op de drie heeft last van angststoornissen: gaat bijvoorbeeld met lood in de schoenen naar school of is Spaans benauwd voor de mening van anderen. Vooral meisjes lopen risico, daarom beperkte Sanne Rasing, die werkt bij de GGZ Oost-Brabant, zich tot deze groep.
Geen dipje
Voor haar promotieonderzoek benaderde ze eerste- en tweedeklassers van vijf middelbare scholen in Brabant en Gelderland. Een kleine duizend meiden uit deze groep werden gescreend op symptomen van depressie en angst. Rasing weet vanuit haar ervaring bij de GGZ wel dat heel wat jonge meiden met klachten rondlopen, maar toch kwamen de resultaten – bijna 15 procent vertoont symptomen van depressie en angst – hard aan. ‘Als je in zo’n klas komt en ziet hoeveel van die meiden depressieve of angstklachten hebben, dan schrik je wel even. Het is geen kwestie van een dipje van een paar dagen, het zijn echt serieuze klachten.’ Vijf meiden heeft Rasing meteen doorverwezen naar de GGZ voor een behandeling, omdat ze te ernstige klachten of suïcidale gedachten hadden.
Kinderen van ouders die zelf een depressie of angststoornis hebben, lopen meer risico
Gedrag van ouders speelt een rol. Als kinderen weinig emotionele steun krijgen van de vaders en moeders hebben ze meer kans op het ontwikkelen van een depressie en op angstsymptomen. Ook het niet respecteren van de autonomie van het kind verhoogt die kans.
Kinderen van ouders die zelf een depressie of angststoornis hebben, lopen ook meer risico op het ontwikkelen van de symptomen. Rasing: ‘Dat kan deels worden verklaard door een genetische aanleg, maar deels ook door gedrag dat hoort bij de psychische problemen, zoals weinig interesse tonen en contact vermijden.’
Vroeg stadium
Rasing verdeelde de meiden die klachten hadden én aangaven dat ze een ouder hadden met psychische problemen (142 in totaal) in twee groepen. Eén groep volgde bij de GGZ een preventieprogramma: een cognitieve gedragstherapie. Opvallend genoeg bleek die therapie weinig te doen. ‘De symptomen nemen wel af, maar de afname van de symptomen in de onderzoeksgroep is gelijk aan die van de controlegroep. Dus we kunnen niet zeggen dat het programma effect heeft.’
Rasing denkt wel dat screenen op scholen een goede methode is om kinderen in de risicogroep in een vroeg stadium te signaleren. Op middelbare scholen in Oss en Helmond gebeurt dat nu al tijdens de standaard gezondheidscontrole van de GGD op school. ‘We hebben nu ook een ander preventieprogramma dat alleen is gericht op depressie en dat intensiever is. We hebben aanwijzingen dat dit beter werkt.’
Agenda
Rasing zou graag zien dat de psychische gesteldheid van adolescenten de komende jaren hoger op de agenda komt te staan. ‘Er moet veel meer aandacht komen voor zoiets als de mentale gezondheid van jongeren. Dat die goed is, is allerminst vanzelfsprekend. Sommigen moeten daar heel hard voor werken.’
Sanne Rasing promoveert morgen om 10.30 uur in de Aula