Veroordeelden die opnieuw in de fout gaan, moeten meestal al langer achter de tralies
Vanuit de Tweede Kamer klinkt de oproep om criminelen die opnieuw in de fout gaan, zwaarder te straffen. Maar veroordeelden die opnieuw de fout ingaan, worden gemiddeld al zwaarder gestraft dan wie voor het eerst een misdaad begaat. Dat concluderen hoogleraar Penitentiair Recht Sonja Meijer en collega’s na onderzoek.
First offenders krijgen gemiddeld 2,8 jaar gevangenisstraf opgelegd door een rechter, voor recidivisten – die opnieuw een misdaad begaan – is dat 3,7 jaar. Dat blijkt uit onderzoek dat Sonja Meijer samen met collega’s uitvoerde op basis van 766 rechterlijke uitspraken van verschillende soorten geweldsdelicten. Daarnaast bestudeerden de onderzoekers heel wat strafdossiers en interviewden ze onder andere rechters en advocaten.
‘In interviews vertelden rechters ons ook dat bij recidive harder wordt gestraft’, zegt de hoogleraar Penitentiair Recht. ‘Het feit is immers al eerder gepleegd, verdachten weten wat de gevolgen zijn.’
Meijer en haar collega’s voerden het onderzoek uit in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum en op verzoek van voormalig minister voor Rechtsbescherming Sander Dekker (VVD). Hij startte het onderzoek na vragen van Kamerleden Caroline van der Plas (BBB) en Joost Eerdmans (JA21) over de mogelijkheden om recidivisten harder te straffen na drie ernstige geweldsmisdrijven.
Verslaving
Toch kan je volgens Meijer niet zomaar stellen dat recidive als een strafverzwarende omstandigheid geldt en een blanco strafblad als strafverlichtend. ‘Die denkfout maken rechters soms ook’, zegt ze. ‘Maar het niet hebben van een strafblad is de norm, dus dat is geen reden om een lichtere straf uit te spreken. Omgekeerd kan het hebben van een strafblad wel strafverzwarend zijn.’
Recidive is overigens niet de enige factor die de duur of de zwaarte van een straf bepaalt, concludeert Meijer. Naast het gepleegde feit spelen ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte een rol.
‘Dat kan over veel gaan’, aldus Meijer. Ze somt op: ‘Is de context van het delict anders dan bij het eerste gepleegde feit? Beroept de verdachte zich op het zwijgrecht of niet? Heeft hij of zij excuses aangeboden aan het slachtoffer? Heeft de verdachte een verslaving? Is er een schrijnende familieomstandigheid? Verliest de verdachte zijn of haar woning bij detentie?’ Dit soort afwegingen kan als gevolg hebben dat rechters toch niet strenger straffen in geval van recidive.
Motiveren
De onderzoekers bevelen rechters wel aan om hun vonnissen altijd zo goed mogelijk te motiveren – zeker wanneer er sprake is van recidive en rechters géén strengere straf opleggen. Dat ze dat niet altijd doen, is volgens Meijer onder andere te wijten aan tijdsgebrek. ‘Daarnaast geldt: hoe meer je motiveert, des te kwetsbaarder je vonnis voor cassatie wordt (als veroordeelden in hoger beroep gaan, red.).’
Een andere belangrijke conclusie uit het onderzoek is dat rechters in het geval van recidive soms de wet verkeerd toepassen. Volgens het strafrecht mogen rechters namelijk de maximumstraf op een bepaald strafbaar feit met een derde verhogen bij veroordeelden die binnen de vijf jaar een nieuwe misdaad plegen. ‘Niet alle rechters interpreteren deze regeling op de juiste manier. Sommige rechters denken bijvoorbeeld dat recidive gepleegd buiten de vijfjaarstermijn niet langer in strafverzwarende zin mag worden meegewogen, terwijl dat nu juist niet in de wettelijke regeling staat.’
‘Ik hoop dat Kamerleden het onderzoek niet zomaar naast zich neerleggen’
Volgens Meijer toont het onderzoek aan dat het vertrouwen in de rechtspraak en in het opleggen van een passende straf door rechters gerechtvaardigd is. ‘Omdat rechters recidive laten meewegen in hun uitspraken, is wat ons betreft geen nood aan minimumstraffen of 3-strikes outbeleid (het opleggen van een extra zware sanctie bij een derde veroordeling, red.).’
Toch is de politiek nu weer aan zet. Voor de zomer zal minister Franc Weerwind (D66), die Sander Dekker is opgevolgd, namens de regering een reactie geven op het onderzoek. Vervolgens is het afwachten wat Kamerleden met de resultaten doen. ‘Ik hoop dat ze het onderzoek niet zomaar naast zich neerleggen.’