Vroeger was alles beter. Toch? (3): Cultuur op de Campus
Waar de voorzitter van Cultuur op de Campus (toen nog: de Studenten Programmeringscommissie) twintig jaar geleden al van droomde, is vorig jaar werkelijkheid geworden: een theaterzaal op de campus.
Pim Franssen(PF): ‘Zo’n theaterzaal, daar streden we in onze tijd al voor. Die strijd hebben we altijd verloren, tot …’
Jory Strijbos(JS): ‘Tot vorig jaar. Toen is theaterzaal C (in het Elinor Ostromgebouw, red.) geopend.’
PF: ‘Het is echt heel mooi geworden! Wij zaten destijds altijd in het Cultuurcafé. Toen stond het podium nog recht tegenover de bar. Lebbis en Janssen hebben daar eens opgetreden. Tijdens de voorstelling zeiden ze dat ze letterlijk tegen de bar stonden te spelen. Die indeling was heel onhandig.’
‘Bij Monty Python zat het altijd bomvol’
JS: ‘We programmeren nog wel eens live muziek in het Cultuurcafé, maar theater gaat bijna niet.’
PF: ‘Het was altijd een strijd tussen de cultuur en de bierdrinkers. Is dat nog steeds zo? ‘
JS: ‘Ja, dat is heel herkenbaar. We plannen zo veel mogelijk voorstellingen en optredens in theaterzaal C, maar daar concurreren we weer met de programma’s van Radboud Reflects. We horen vaak van studenten: hartstikke leuk, maar ik heb geen tijd.’
Wie is wie?
Jory Strijbos (25), masterstudent Gezondheidszorgpsychologie. Voorzitter van Cultuur op de Campus in 2018-2019.
Pim Franssen (43), cultureel ondernemer en docent bij psychologie. Voorzitter van de Studenten Programmeringscommissie in 1997-1998.
PF: ‘Ik denk dat studenten inderdaad minder tijd hebben. Ik kreeg destijds nog vijf jaar stufi. En het universitaire systeem is nu schoolser. Bij mij werd in het begin van een cursus gezegd: “Dit is de stof, dit boek gaan we lezen, dan en dan is het tentamen. Succes.” Nu moet je iedere week bij werkgroepen zijn, alles voorbereiden. Het is minder flexibel.’
JS: ‘Dat merken we bij het zoeken naar bestuursleden. Studenten zeggen: ik wil het wel doen, maar ik wil zonder vertraging afstuderen, want ik werk er naast en heb al een studieschuld. We zijn nu al nieuwe bestuursleden aan het werven voor volgend jaar.’
PF: ‘Nou, dat deden wij écht niet. Net voor de zomer bedachten we ons: o ja, in september moet er een nieuwe commissie zijn. Misschien moeten we actie ondernemen.’
JS: ‘Wij moeten geïnteresseerde mensen nu al influisteren hoe leuk Cultuur op de Campus is, het zaadje planten. Anders hebben we niemand.’
PF: ‘Eeuwig zonde. Ik vind dat je, zoals in mijn tijd, een jaar meer moet krijgen voor je studie dan eigenlijk nodig is. Laat studenten zelf maar uitvinden wat ze daarmee willen doen. Misschien zitten sommigen de helft van dat jaar in de kroeg. Nou, prima. Volgens mij levert het uiteindelijk meer op dan het kost.’
JS: ‘We zien het tijdgebrek ook terug in onze bezoekersaantallen. Laatst hadden we een show. Kinderen van Aleppo van George Tobal, een knettergoede theatermaker. Daar kwamen een stuk of vijftien studenten op af.’
PF: ‘Wij hadden ook voorstellingen met nauwelijks publiek, hoor.’
JS (lacht): ‘Ik was al bang, doen wij het zo slecht?’
PF: ‘Ik kan me nog een programma herinneren waar maar twee mensen zaten, plus wij twee van de commissie. Dat was absurd literair theater, prachtig! Wij hebben ons een deuk gelachen. Maar er was niemand.’
JS: ‘Successen zijn er ook hoor, de film Fantastic Beasts was uitverkocht.’
PF: ‘Bij ons was het bomvol als we Monty Python draaiden.’
JS: ‘Ik wil ook niet klagen, we hebben het goed, met een fijn kantoor en een prachtige theaterzaal.’
PF: ‘En vergeet niet dat het gewoon superleuk is om te doen! Bovendien heb je er veel aan. Daar ben ik een goed voorbeeld van: uiteindelijk is cultuur mijn werk geworden.’