Wat te doen met een achtjarige die niet praat
Een jongen van acht die niet praatte zette orthopedagoog Stijn Deckers op het spoor van zijn promotieonderzoek. Sindsdien weet hij dat je, ook als je niet kunt praten, nog prima kunt communiceren.
Acht jaar was Jeroen en nog nooit had-ie een woord gezegd. Stijn Deckers was zijn begeleider op het zomerkamp van stichting Wigwam. Deckers studeerde toen nog orthopedagogiek in Nijmegen en werkte als vrijwilliger op het kamp voor kinderen met een beperking, om praktijkervaring op te doen en gezinnen aan een mooie vakantie te helpen. Maar dit was wel een heel lastig geval. Jeroen sloeg, krabde en krijste. ‘Ik was twintig jaar en wist me eerst niet goed raad met de situatie’, vertelt Deckers op de vierde verdieping van het Spinozagebouw. ‘Hij probeerde me dingen duidelijk te maken met klanken en door me vast te grijpen. Ik zag de frustratie in zijn ogen.’
Veelbelovend
Deckers en de andere vrijwilligers zongen die weken veel kinderliedjes en bij al die liedjes gebruikten ze gebaren, zoals bij het goedemorgen-liedje. Toen Deckers de jongen na drie dagen ophaalde bij zijn ouders en hem goedemorgen wenste, maakte Jeroen opeens het handgebaar voor goedemorgen. ‘Zijn ouders stonden versteld’, zegt Deckers. Toen hij voor de jongen ging zitten, hem aankeek en het gebaar maakte voor goedemorgen, lachte Jeroen. Hij maakte het gebaar voor goedemorgen terug. ‘Een bijzonder moment’, herinnert Deckers, want dat de jongen gebruik maakte van gebarentaal was veelbelovend. ‘Hij had dus door dat hij gebaren óók kon inzetten om te communiceren.’
Het voorval heeft Deckers getriggerd zich verder te verdiepen in communicatie. En vooral: in de strategieën en middelen die kinderen met een beperking kunnen gebruiken om hun communicatie te ondersteunen. ‘Ik zag hoe veel ik kon bereiken met die ondersteunende gebaren maar ook hoe belangrijk communicatie is als basisbehoefte.’
‘Veel ouders zien wel dat er meer zit in hun kind, maar weten niet hoe ze dat eruit moeten halen’
Deckers volgde cursussen voor Nederlandse gebarentaal en zette samen met de stichting Wigwam en de Fontys Paramedische Hogeschool communicatieweekeinden op om ouders van kinderen met een beperking op weg te helpen. Voor zijn promotieonderzoek volgde hij ruim veertig kinderen van 2 tot 7 jaar met Downsyndroom, van wie de meesten gebaren gebruikten maar nog niet of nauwelijks spraken.
Wat opviel is dat kinderen met Downsyndroom weliswaar trager zijn met hun taalontwikkeling, maar in feite dezelfde stappen doormaken als andere kinderen. ‘Ze lijken dus qua ontwikkeling veel meer dan gedacht op kinderen die zich normaal ontwikkelen. Ze zijn alleen langzamer.’ Dat ze baat hebben bij ondersteunende gebaren, blijkt ook uit het onderzoek. De eerste jaren vooral, daarna leren de meesten goed praten. Deckers pleit daarom voor meer aandacht voor alternatieve communicatievormen, ook bij andere spraak- en taalproblemen als gevolg van andere syndromen of bijvoorbeeld een beroerte.
Puzzel
Een klein jaar geleden had Deckers opnieuw contact met Jeroen. De jongen, inmiddels twaalf jaar, kent nu niet alleen veel gebaren, maar heeft ook leren praten. ‘Hij krabt ook niet meer. Zijn probleemgedrag is een stuk minder. Dan zie je hoe frustrerend het kan zijn als je jezelf niet goed duidelijk kunt maken.’
Hoe het kan dat Jeroens ouders niet eerder hebben ingezien dat gebaren voor hem een uitkomst zouden zijn, is zo vreemd niet, zegt Deckers. ‘Heel veel ouders zien wel dat er meer zit in hun kind, maar weten niet hoe ze dat eruit moeten halen. De ingang vinden naar een vorm van communicatie kan een lastige puzzel zijn. Daar heb je een professional voor nodig. We hebben in Nederland heel veel bevlogen en kundige logopedisten, ergotherapeuten en orthopedagogen, maar veel van die professionals hebben weinig tijd, per week vaak één of twee keer een half uur therapie. Dan is het lastig is om goed tot het kind door te dringen.’
Stijn Deckers promoveert vandaag om 12.30 uur in de Aula
N.B. Jeroen heet in werkelijkheid anders