Welters’ weemoedige wereld: Optimisme
Hoewel in Kerkrade geboren, heb ik werkelijk niks met carnaval. Op een vooraf vastgestelde datum heel erg blij doen met een mal mutsje op, en onder een laag schmink die de scherpere gelaatstrekken wat dempt, nee dank je. Toen ik in nog in die contreien woonde, ging ik er onder peer pressure wel heen. Maar dan toch vooral om de goegemeente vanaf de zijkant smalend toe te grijnzen, niet om mee te deinen op de maat van de massa.
Op mijn achttiende ging ik in arren moede naar Nijmegen, om daar wijsbegeerte te studeren. Dit vooral ook omdat als je als Zuid-Limburger iets ging studeren wat je later te gelde zou moeten kunnen maken: medicijnen, of als je geestelijk wat minder bedeeld was, rechten dus. Mooi niet. Steevast tegen de keer.
Van al die bestudeerde tegendraadsheid kun je trouwens best moe worden, realiseerde ik me in deze vlees nog vis Krokusweek. Wat ik had willen doen is de studeerkamer opknappen en de niet onaanzienlijke hoeveelheid boeken die ik bezit eindelijk eens op alfabet zetten, gestaag doortrainen (volgend weekend begint het wegseizoen van de run-bike-run-competitie, mijn eigenlijke bestaansgrond) en inderdaad: nog wat losse onderwijs- en onderzoekseindjes aan elkaar knopen. En dat alles met dat waar inmiddels een hele semi-wetenschappelijke industrie omheen wordt gebouwd: aandacht , sinds enige tijd ook bekend onder het klinkende pseudoniem mindfulness.
Maar nee hoor, als een dolle die studeerkamer te lijf, supergestresst op de fiets of hollend in het bos en stiekem toch weer op elk onnozel studentenmailtje reagerend. Kortom, alles weer half en niks volmondig en soeverein. Hoe doen die immer luchthartige postmoderne wereldburgers, die ik tegen het lijf loop in de wandelgangen van de Nijmeegse universiteit en die altijd alles onder controle lijken te hebben, dit? En als ik me dat realiseer ga ik me natuurlijk weer enorm aan mezelf zitten ergeren. Waar doe ik dit voor. Uiteindelijk haalt het allemaal niks uit, want de wereld gaat toch ten onder.
Ach, was ik maar zo’n kalme positivo als de jonge filosoof Sebastien Valkenburg. In een Volkskrant-interview naar aanleiding van zijn nieuwe boek Geluksvogels wijst hij juist op de ongekende vrijheid, rijkdom en veiligheid waarin we op de drempel van de 21e eeuw leven. Weg met het cultuurpessimisme dat de opiniepagina’s teistert: ‘Als mijn buurman voor de deur een Porsche heeft staan die ik ook wel zou willen, moet hij dan een doek over zijn auto gooien, zodat ik niet in verleiding kom? Ik gebruik wel eens de term morele outsourcement. Vooral richting overheid. Die moet het maar oplossen. Daarmee raakt de verantwoordelijkheid van de burger steeds verder uit beeld.’
Precies, dat ga ik nu doen. Geen gezeik meer over de carbon tijdritmonsters van de concurrentie (mijn obsessie, als rijbewijsloze), maar vol aan de bak op mijn aluminium-kader. Geen gezeur meer over de onderwijsbureaucratie, maar mezelf als maat der dingen (mijn lot, als ongelovige). Positief de nakende lente in. Maar eerst nog even al die kloteboeken in het gelid krijgen.