Zomerinterview (4): Toine Tax

23 jul 2014

Toine Tax werd geen profvoetballer, maar droeg zijn proefschrift op aan Ruud Gullit.  Uiteindelijk verliet hij de wetenschap om poppodium Doornroosje wakker te kussen. ‘Mijn huidige baan dank ik aan mijn lef om te durven kappen.’ In september opent de nieuwbouw naast het station.

Foto: Andreas Terlaak
Foto: Andreas Terlaak

Doornroosje sloot deze zomer een tijdperk af. Met een 24-uurseditie van het dancefeest Planet Rose nam het poppodium afscheid van de stek aan de Groenewoudseweg. Op het moment van dit interview (juni) is het nog niet zo ver. Directeur Toine Tax opent de deur, die door de ononderbroken graffitilaag wegvalt in de gevel van het voormalige schoolpand. Tax, sinds 2001 aan het roer van Roosje, waarschuwt voor de loeisteile trap naar zijn zolderkantoor. ‘Dit hebben we in het nieuwe pand niet meer.’

Met het naderen van de verhuizing springen Nijmegenaren op de bres voor het oude pand, met de immer evoluerende en toch vertrouwde graffitilaag. Hoort Tax bij de nostalgici? ‘Ik kijk met liefde en respect terug, maar popmuziek is vluchtig. Dat Doornroosje begon in een boerderij aan de Jacobslaan en in een voormalig politiebureau in de Tweede Walstraat zat, daar praat niemand meer over.’

Niettemin ziet Tax graag dat het pand beschikbaar blijft voor de Nijmeegse popscene. ‘Ik ga straks praten met Torre Florim, zanger van de Staat, om te onderzoeken of de band hier een soort Kytopia (de ‘residentie’ van trompettist Kyteman in Utrecht, red.) kan beginnen. Die kans is overigens klein, omdat de gemeente er ook kunstenaars in wil vestigen en het pand intern nogal gehorig is.’

Afscheid nemen heeft Toine Tax al doende geleerd: hij heeft al meerdere loopbanen achter de rug.  ‘Als mensen vragen hoe ik bij Doornroosje terecht ben gekomen, waar ik me helemaal senang voel, antwoord ik dat ik dat te danken heb aan mijn lef om te kunnen zeggen: ik kap hiermee. Doordat ik durfde stoppen, konden andere dingen op mijn pad komen.’ Tax neemt een slok van zijn cappuccino en steekt van wal over zijn eerdere levens.

Voetballer
‘Tot mijn achttiende stond alles in het teken van voetbal. Als middenvelder en aanvaller schopte ik het tot het Brabants elftal, waar ik de jongste en de enige uit een amateurclub was. Buiten de wedstrijden om was het teamgevoel ver te zoeken, we waren eerder ‘concullega’s’.

Als voetballer en zoon van een wiskundeleraar viel ik uit de toon op het gymnasium in Bergen op Zoom. Ik worstelde met de omgang met mijn high society klasgenoten. De ene keer verkondigde ik mijn mening te luidkeels, de andere keer praatte ik ze juist naar de mond.

Tegen het einde van de middelbare school moest ik kiezen: ga ik door met het voetballen? Maar destijds kon je als beroepsvoetballer alleen bij de topclubs wat verdienen. Ik besloot te gaan studeren en alleen nog voor mijn plezier te voetballen. Ik speel nog altijd bij UniVV, voetbalvereniging van de Radboud Universiteit. Vanwege de hectiek rondom de nieuwbouw train ik nu niet, maar ik keer zeker terug in het veld.’

Student

Foto: Andreas Terlaak
Foto: Andreas Terlaak

‘Natuurkunde ging ik studeren. In Nijmegen, waar ik mijn west-Brabantse klasgenoten niet zou tegenkomen. De universiteit voelde als een warm bad: ik had aansluiting, ontmoette mensen met dezelfde humor. Als gevolg ging ik doen waar ik als voetballer geen tijd voor had gehad: puberen. De eerste jaren van mijn studie heb ik veel rotzooi getrapt. Ik ben eens uit de collegezaal gestuurd, toen ik de kruk van een geblesseerde studiegenoot langzaam maar zeker op de docent richtte, terwijl ik hem strak aankeek. Toen ik ‘poef’ zei, schrok hij zichtbaar. Ik schaam me nog steeds.

Vanaf mijn derde studiejaar werd ik serieus. Langzaam kreeg ik grip op mezelf. Ik had jaren de paljas uitgehangen, en dat levert je leuke contacten op, maar op de lange termijn heb je er geen flikker aan.

Tijdens mijn Nijmeegse studietijd kwam ik overigens maar heel beperkt in Doornroosje. Ik voelde me totaal niet thuis in de punkscene die er de dienst uitmaakte. Hoewel ik behoorlijk links was, was ik in hun ogen rechts.’

Wetenschapper
‘Ik studeerde af op de aansturing van oogbewegingen en vertrok naar Utrecht voor een promotie. Als neurofysioloog bestudeerde ik kracht en beweging in onze armen. Een ontzettend boeiend onderzoeksgebied: omdat de drie bovenarmspieren totaal anders samenwerken bij krachtzetten als bij beweging, kun je de wet van Newton overboord zetten. Als postdoc keerde ik terug naar Nijmegen.

Hoewel ik gepassioneerd was, van de ene in de andere aanstelling rolde en publiceerde in toptijdschriften, heb ik er abrupt de brui aan gegeven. De internationale concurrentie legde een constante druk op me. Ik bleef malen. Toen ik aan de bar van Diogenes formules begon te krabbelen op een bierviltje, vroegen mijn vrienden me waar ik mee bezig was. Ik hakte de knoop door toen ik na een reis naar Afrika landde op Brussel’s Airport en iedereen zag rennen.

De faculteit nodigt me nog wel eens uit om studenten te komen vertellen dat je met natuurkunde ook directeur van een poppodium kunt worden. En zo gek is dat niet. Ik heb geleerd situaties als model te benaderen en zie daardoor snel de essentie. Ik weet altijd hoe Doornroosje er financieel voorstaat, en dat geeft rust.’

Manager
‘Als werkeloze ex-wetenschapper werd ik benaderd door de universiteit. Het liep niet bij de onderzoekspoot van de faculteit Wiskunde en Informatica. Managers uit het bedrijfsleven hadden hun tanden er op stuk gebeten. Ik was communicatief en zelf een bèta. Hoewel ik aan geen enkele functie-eis voldeed, zei ik ja. En ontdekte: hé, dit vind ik leuk. Ik kreeg de boel op de rit:  promovendi voltooiden hun proefschrift op tijd, financieel ging het beter en Haagse ambtenaren kwamen de kunst bij ons afkijken. Maar, belangrijker: aan het eind van de dag kon ik de deur achter me dichttrekken en alles ‘parkeren’. Als manager hoefde ik niet alles alleen te doen: ik had een team. En waar ik als onderzoeker zocht naar die ene weg naar Rome, bleken er nu opeens duizend wegen te zijn. Nog steeds geldt: hoe hoog de druk ook is, ik ben niet meer gestresst. Dit werk past bij mijn hersenstructuur.

Toch hing ik ook deze baan aan de wilgen. Ik draaide mijn eigen toko bij Wiskunde en Informatica, maar dat was onhoudbaar toen de faculteit fuseerde met Natuurwetenschappen tot de huidige faculteit NWI. Dat ik van de ene op de andere dag vertrok, heeft niet iedereen me in dank afgenomen. Ik had medewerkers een perspectief voorgespiegeld en liet ze toen in de steek.

Hoe integer ik destijds ook te werk ging, nu weet ik dat ik verkeerd handelde. In Doornroosje kan ik als hoofd zelf de cultuur maken. Maar op de universiteit was ik een decentrale manager en had ik met het college van bestuur moeten overleggen om ze achter mijn ideeën te scharen.’

Directeur Doornroosje
‘Ik werkte enkele jaren voor een universitair opleidingsinstituut in Enschede toen Doornroosje langskwam. Het liep niet goed en ze zochten een procesmanager, niet per se iemand die veel van muziek wist. Het gesprek begon niet hoopgevend: de vertegenwoordigers van zowel het managementteam als de ondernemingsraad zaten uit protest met de ruggen naar me toe. Maar ik wist ze te overtuigen.

In 2001 begon ik, met de opdracht om in 2004 de nieuwbouw te betrekken. Dat doel liep tien jaar vertraging op. Sterker nog: de archieven reppen in 1989 al over nieuwbouwplannen. Dat het 25 jaar geduurd heeft, is verklaarbaar. Als Doornroosje er klaar voor was, gold dat niet voor de gemeente en vice versa.

In 2005 zat ik op een dood punt en overwoog ik ontslag te nemen. Ik besloot te blijven en me op het plezier te focussen. Ogen van die stip op de horizon – de nieuwbouw – en op de ontwikkeling van de popmuziek in Nijmegen. Wat bleek te werken, is de ketenaanpak: zorg dat bands kunnen groeien, door op alle niveaus voorzieningen en podia te bieden.

Talentvolle Nijmeegse bands, met boegbeeld De Staat voorop, zijn we oefenruimte gaan bieden. En we namen Merleyn over, dat in 2008 praktisch failliet was. Dat heeft ook Doornroosje gered. Als nieuwe bands eerst in Merleyn spelen, waar we bij 100 bezoekers break-even draaien, trekken ze vervolgens in Doornroosje tot 150 bezoekers meer. Bezoekersaantallen bij concerten in Doornroosje zijn sinds 2001 bijna verdubbeld.

Bovenop de directie van Doornroosje en Merleyn komt die van het Bevrijdingsfestival, Fortarock (tot 2013), het openluchttheater de Goffert en het Valkhof Festival. Dat behelst dat ik zestig tot tachtig uur per week werk, en dat ik voorgoed genezen ben van mijn perfectionisme.

De ketenaanpak betekent ook dat we in Nijmegen podia willen bieden aan bands van elk formaat. Van Merleyn, via Doornroosje tot de Vereeniging. De grote zaal van het huidige Doornroosje kan 400 bezoekers herbergen en die van de Vereeniging 1400. Daar zit een groot gat tussen, wat de nieuwbouw opvult: in het nieuwe Roosje passen in de kleine zaal 400 bezoekers, en in de grote 1100.

Foto: Andreas Terlaak
Foto: Andreas Terlaak

De gemeente zag dat ook, maar toen volgde het debat over de kosten. De tactiek bij grote culturele nieuwbouwplannen was: de schatting van de kosten voor bouw en exploitatie zo laag mogelijk inzetten. Want als de eerste steen eenmaal gelegd is, komt het gebouw er wel. Die aanpak heb ik geweigerd, dat wilde ik de gemeente en Doornroosje niet aandoen. Maar toen ik de gemeente mijn reële kostenplaatje voorlegde, grapte wethouder Ton Hirdes: ‘Jij wilt die nieuwbouw helemaal niet, hè?’

De nieuwbouw is er niettemin gekomen. Of deze een succes is, kunnen we pas na drie jaar zien aan de hand van de cijfers. De sfeer is een doorslaggevende factor, maar daar heb ik alle vertrouwen in. Het nieuwe Roosje is geen kille nieuwbouw geworden. We hebben de architect gevraagd het goede mee te nemen van de Groenewoudseweg. Dat is overigens niet de graffiti: 85 procent van onze bezoekers betitelt die als oubollig, niet bij de programmering passend en zelfs wat unheimlich, aldus publieksonderzoek. Het is de uiting van een monocultuur, terwijl Doornroosje intussen een heel breed scala aan muziekculturen bedient, van dance tot metal, en baat heeft bij een neutrale uitstraling.

Wel meegenomen is de beperkte diepte van de grote zaal. Die herbergt in het nieuwe Roosje bijna drie keer zoveel bezoekers, maar de afstand van podium tot achtermuur is even groot. De gezellige sfeer is bewaard gebleven. Dat is gelukt door de zaal breder te maken en er een balkon in aan te brengen.’

Liefhebber
‘Ik ben niet alleen gedreven in mijn werk, maar ook in mijn hobby’s. Ik ben gek op Londen: op de pubcultuur en op de ‘lapjesdeken’ van wijken met elk een eigen karakter. Ik ga er graag naartoe en ik geef er rondleidingen. Maar reggae is mijn grote liefde: ik heb zo’n 800 cd’s met reggaemuziek en ga zeker een keer naar Jamaica. Het optreden van Prince Far I, nota bene in Doornroosje, is nog steeds een van de beste concerten die ik ooit bijwoonde. Rond 1980 had ik de kans om Bob Marley te gaan zien, maar ik ben niet gegaan. Daar kan ik nog steeds triest van worden: in 1981 overleed Marley. Toen heb ik me voorgenomen: als ik iets écht wil zien, regel ik dat.

Zo ga ik naar Brazilië om Nederland te zien voetballen tijdens het WK, en heb ik Ruud Gullit een tijd lang achterna gereisd. Als echtgenoot is hij geen voorbeeld, maar als voetballer had hij een onnavolgbare flair. Ik heb zelfs mijn proefschrift aan hem opgedragen, en als ik een moeilijke dag had op het werk, bijvoorbeeld een vergadering met de gemeente, droeg ik een Gullitshirtje onder mijn jasje. Ik haalde er kracht uit, alsof ik die houding van Gullit kon overnemen: wat er ook gebeurt, blijf verdomme bij jezelf.’ / Lydia van Aert

0 reacties

  1. Kritische lezer schreef op 24 juli 2014 om 10:20

    Het hergebruiken van materiaal is, zeker tijdens een periode als de zomervakantie, niet altijd een slechte zaak.
    Maar als je dan stukken één-op-één overneemt uit de ‘papieren’ publicatie van Vox, plaats er dan op z’n minst een korte inleiding bij.
    Iets in de trant van “gedurende deze zomerperiode publiceren wij enkele lezenswaardige interviews die eerder in de reguliere uitgave zijn verschenen.” bijvoorbeeld.
    De 3 (!) andere interviews hadden hier minder last van, maar deze begint met het volgende stuk:

    ” Doornroosje sluit begin juli een tijdperk af. […] Zo ver is het nog niet. ”

    Is het te veel moeite om die inleiding eventjes aan te passen?

    (neemt niet weg dat het interview de moeite waard is om [een tweede keer] te lezen…)

Geef een reactie

Vox Magazine

Het onafhankelijke magazine van de Radboud Universiteit

lees de laatste Vox online!

Vox Update

Een directe, dagelijkse of wekelijkse update met onze artikelen in je mailbox!

Wekelijks
Nederlands
Verzonden!