Zomerinterview (8): Maaike Cima is prof én balletjuf
Toen het in de wetenschap even tegenzat begon Maaike Cima, hoogleraar Forensische Psychopathologie, een balletschool. De vrolijke tutu’s contrasteren met onderzoek naar de gewetensontwikkeling van kinderen: waarom ontwikkelt de een psychopathische trekken en de ander niet?
Zes meisjes verzamelen zich rondom haar op de vloer. De een draagt een tutu, de ander een zomerjurkje. Terwijl het noodweer in de rest van het land al is losgebarsten, is het hier in het zuidoostelijkste puntje van het land, in Vaals, nog bloedheet. ‘Let niet op haar,’ zegt Maaike Cima, hoogleraar Forensische orthopedagogiek, wijzend op de journalist achterin het zaaltje. ‘Zij is van mijn werk op de universiteit.’
‘Werk jij op de universiteit?’ vraagt een achtjarige.
Cima, ‘Maaike’ voor hen, knikt. ‘Kom, laten we meteen met de barre beginnen.’
Een tel later staan de meisjes op een rij. ‘Grand plié! En strek! Billenknijpen, buik in. Plié. Goed zo!’
‘Sommige kinderen leggen al vroeg een zekere gewetenloosheid aan de dag’
De universiteit is ver van hier: anderhalf uur met de auto. Cima heeft zich na haar laatste afspraak op de campus naar huis gehaast. Ze heeft haar jongste dochter (2) opgehaald van de crèche, thuis de andere kinderen even geknuffeld en gewacht tot echtgenoot Remy, ondernemer, binnen was. Toen is ze zelf weer in de auto gesprongen.
Drie dagen per week wordt er gedanst in dansschool Cimarelle, en Cima geeft alle lessen zelf. De school zit in haar eerste huis, middenin het centrum van Vaals, dat zij en haar echtgenoot altijd aanhielden. Toen de vorige huurders eruit trokken, greep ze haar kans. Haar slaapkamer is nu een kleedruimte, de woonkamer een danszaal met – zoals het hoort – een spiegelwand, en het kantoor een opslagplaats. In die ruimte werkte ze, vijftien jaar terug, avond na avond aan haar promotieonderzoek. Ze schreef haar proefschrift over delictgerelateerd geheugenverlies in twee jaar. ‘Ik was in verwachting van mijn eerste kind, dus ik zette er wat vaart achter; op de dag van mijn verdediging had ik al een heel dikke buik.’ Hoe ze dat deed? Ach, waarom promoveren vier of vijf jaar moet duren, begrijpt Cima sowieso niet – met een beetje discipline kan het vaak veel sneller.
Dat laatste lijkt haar adagium te zijn. Voordat ze aan de Radboud Universiteit begon, werkte ze als onderzoeker en docent aan de universiteiten van Tilburg en Maastricht en aan de Open Universiteit in Heerlen. Ze deed onderzoek in verschillende tbs-klinieken, waaronder de Rheinische Landesklinik in Düren, een klein uur over de grens. En intussen kreeg ze, na die eerste, nog vijf kinderen: ze heeft vier jongens en twee meisjes. De oudste is veertien, de jongste twee. ‘Als we een restaurant binnenkomen, kijken de andere gasten ons panisch aan: dat wordt chaos! Maar als we weggaan zegt iedereen ‘wat een leuk gezin’,’ vertelt Cima trots.
En dan is er nog de dansschool, die inmiddels vier jaar open is en 45 leerlingen telt. ‘Och, eens in de zo veel tijd heb ik stress over de was die nu langer blijft liggen,’ zegt ze luchtig. ‘Maar ik voel me veel meer in balans dan eerst.’
Op haar werkkamer in het Spinozagebouw, die ze aankleedde met roze stoelkussentjes, noemt ze haar balletschool een uit de hand gelopen hobby.
Harde wereld
Cima, die als peuter al hele dagen in danspakjes rondliep, ging op haar vierde op ballet en zou jarenlang niet meer stoppen met dansen. Na de middelbare school ging ze zelfs naar de Tilburgse balletacademie. ‘Maar na mijn afstuderen daar zag ik professioneel dansen niet meer zitten. Het is een extreem harde wereld en je bent altijd ver van huis. Ook miste ik de cognitieve uitdaging. Bovendien veranderde mijn perspectief: mijn grote liefde was altijd dans, tot ik mijn man ontmoette.’ Ze ging psychologie studeren en rolde als vanzelf het onderzoek in. Maar niet alles liep zoals ze wilde.
‘Onderzoek doen is het paradijs op aarde. Puzzelen, uitzoeken, opschrijven – ik vind het fantastisch. Maar: in de wetenschap krijg je zelden een dikke pluim. Veel vaker ontvang je negatieve feedback. Van reviewers die vinden dat je van alles moet aanpassen aan je artikel of van een subsidieverstrekker die jouw voorstel onvoldoende onderbouwd vindt, of te weinig innovatief. Ik kreeg een Veni en daarna haalde ik een tijd lang geen grote, persoonlijke subsidies meer binnen. ‘Als het niets meer wordt,’ grapte ik, ‘kan ik altijd nog balletjuf worden.’ Dat zei ik steeds vaker, tot ik besefte dat ik het meende.
Nu heb ik iets waar niemand iets over te zeggen heeft, behalve ik: heerlijk. Dit is mijn school, met mijn kinderen, en ik doe het zoals ik het leuk vind en denk dat het goed is.’
Gedragsproblematiek
Vandaag oefenen Cima’s pupillen voor de grote, tweejaarlijkse balletvoorstelling waaraan de hele school meedoet. ‘En dan laat je je op de grond vallen. Niet als een olifant, maar als een muisje,’ roept ze. ‘Kom, nog één keer de hele dans.’ Haar dansers hebben zich flink in het zweet gewerkt: ze rennen af en aan naar hun drinkflessen. ‘Over twee weken gaan we dansen bij het bejaardentehuis hè,’ herinnert ze de jongsten bij het weggaan – de volgende groep staat al klaar. Tegen een meisje dat zich afmeldt: ‘Je gaat die dag naar je oma? Neem haar gewoon mee!’
De tutu’s, de danspasjes en het geginnegap en gegiechel onder de meiden vormen een groot contrast met Cima’s day job. Aan de universiteit zette ze de masterspecialisatie Forensische orthopedagogiek op en deed ze veel studies naar gedragsproblematiek onder jongeren. Nu onderzoekt ze de gewetensontwikkeling van kinderen. Waarom krijgen sommige kinderen extreme gedragsproblemen, soms zelfs psychopathische trekken, en andere niet?
‘En dan laat je je op de grond vallen. Niet als een olifant, maar als een muisje’
‘Gedragsproblematiek, soms tot criminaliteit aan toe, komt vaak voort uit omgevingsfactoren. Denk aan heftige gebeurtenissen, trauma’s of iemands sociale omgeving. Maar aan gedragsproblemen gerelateerde eigenschappen als koelbloedigheid hebben vaak ook (neuro)biologische kenmerken. Oxytonine bijvoorbeeld, een neuropeptide, koppelt sociale contacten aan gevoelens van geluk en speelt zo een rol in de hechting van mensen. Ik vraag me af of die stof laag is bij mensen die zich koelbloedig ontwikkelen en daardoor een rol speelt bij de ontwikkeling van psychopathische trekken en gewetenloosheid.’
Handpoppen
Sommige kinderen leggen namelijk al vroeg een zekere gewetenloosheid aan de dag. Afgelopen jaar deed Cima een experiment met peuters in het Babylab. Twee handpoppen maakten elk een tekening, terwijl de peuter toekeek en meetekende. Terwijl een van de poppen van het toneel verdween, greep de ander zijn kans: hij scheurde de tekening van zijn metgezel doormidden. ‘Sommige peuters roepen dan: ‘Niet doen!’ en als dat niets uithaalt, geven ze uit compassie hun eigen tekening aan de benadeelde pop. Andere peuters vinden het poppenspel juist om te lachen. Het is interessant om te onderzoeken waar die verschillen vandaan komen en waarmee ze samenhangen. Mijn belangrijkste vraag is hoe je zulke problemen ondervangt – helpt het bijvoorbeeld om naast reguliere behandelingen, oxytonine toe te dienen? Want de voornaamste taak van ons, wetenschappers en behandelaars, is ervoor te zorgen dat zulke jongeren niet crimineel worden.’
In haar masteropleiding leidt Cima studenten vooral op tot hulpverlener in instellingen als jeugdgevangenissen en gesloten jeugdzorginstellingen. Zelf volgde ze enige tijd een opleiding cognitieve gedragstherapie, maar die rondde ze niet af. ‘Cliënten moeten daarbij vooral veel praten over wat ze voelen en denken. Maar velen kunnen dat helemaal niet: ze zijn verbaal niet zo sterk. Ik had het gevoel dat ik hen met verbale therapie niet kon helpen.’
Zo werkte Cima als therapeut bij een Riagg voor kinderen en jeugd. Maar dan kwam er een cliënt, een kind of een ouder, die vaak vreselijk veel had meegemaakt. ‘Tot op zekere hoogte is het fijn als je therapeut empathisch is, maar het is ook belangrijk dat deze een zekere afstand bewaart. Dat lukte mij niet. Ik kon niet aan mensen zeggen dat het leven verdergaat, nee, dan ging ik ook huilen. Misschien ook omdat ik zwanger was, hoor, maar toch: ‘God, wat erg …’’
Despacito
Bijna acht uur. De meisjes hebben een nieuw dansje geleerd, op het nummer Despacito, en ze grinniken wat na: ‘Pff, dat stukje met die heupen kan alleen Maaike zelf!’ Nu is het tijd om snel naar huis te gaan. Remy, die de jongsten al op bed gelegd heeft, kan dan de deur uit om de oudsten op te halen van kungfu, een paar dorpen verderop.
Ook Cima heeft nog een behoorlijk programma voor de boeg: eten, douchen, dan zes stapeltjes boterhammen smeren voor morgen, haar e-mail doorwerken. Dan pas ploft ze met haar echtgenoot op de bank voor een aflevering Designated Survivors of Travelers.
‘Achteraf heb ik altijd drie keer zo veel energie als ervoor’
Geeft niet: ‘Soms ben ik na een lange dag in Nijmegen kapot moe, dan moet ik mezelf weer bijeen rapen om naar de balletschool te gaan. Maar achteraf heb ik altijd drie keer zo veel energie als ervoor.’
Natuurlijk, zegt ze, dat is wat sport met je doet. Het brengt je energielevel omhoog en is tegelijkertijd een uitlaatklep. ‘Ik denk dat veel problematiek bij jonge kinderen wegvalt als ze gezond eten en aan sport doen.’ Zo laat ze haar kinderen bewust veel sporten. Ze doen aan kungfu, wedstrijdzwemmen en ’s zomers rijden ze paard. ‘De oudsten zijn best beweeglijk. Het zijn geen adhd-kinderen, het zijn gewoon jongens. Maar zonder sport zouden ze vast meer uitgelaten zijn.’
Ach, logistiek vindt ze die clubjes prima te doen. Als je in Vaals woont, ben je gewend vaak in de auto te stappen en de kinderen doen allemaal hetzelfde. Op haar vijfjarige na, dan: ‘Zij zit op ballet, bij mama in de les.’
Aan talentenclubjes of ‘een selectie’ doet ze bewust niet. ‘Dat ik zo’n lijstje zou opnoemen en dat er dan een paar uitzinnig zijn en de anderen huilend naar huis gaan? Kinderen zo vroeg al een minderwaardigheidscomplex geven vind ik heel erg. Want ze trekken dat door: denken niet ‘O, ik kan niet dansen’, maar ‘Ik kan ook niets …’. Zeker pubers zijn daar heel gevoelig voor.’ Voor gestook en ellebogenwerk is Cima allergisch: een erfenis van de balletacademie, waar dat schering en inslag was. Haar balletles een therapievorm noemen, wil ze niet. Maar het is meer dan dans en choreografie alleen: je leert er samenwerken, discipline en respect.
‘De sfeer is hier veilig. De meisjes kennen elkaar goed, respecteren elkaar zoals ze zijn. Sommige leerlingen denken snel dat ze iets niet kunnen. Ze zijn onzeker. Ik leer ze dat de woorden ‘kan ik niet’ niet bestaan in mijn balletlessen. En aan het eind van de les kunnen ze het. Als ik ze dan bij een optreden zie doen wat ze dachten niet te kunnen, hoop ik dat ze die ervaring meenemen naar andere situaties in hun leven. Ik wil zoiets niet therapeutisch maken, dus ik benoem het niet. Maar ik observeer wel en zie dat het werkt: dat ze na een les of optreden zelfverzekerder zijn. Dat geeft veel voldoening.’
Onderwijs is zonder meer nuttig, vindt Cima. Ze probeert haar studenten te helpen, regelt stageplekken en zorgt ervoor dat ze goed beslagen ten ijs komen in het forensische veld. ‘Onderzoek doe ik vooral omdat ik het heerlijk vind. Maar ik besef dat mijn fundamentele onderzoek een klein steentje is, dat pas op zeker moment, samen met de steentjes van anderen, iets teweeg kan brengen. Ik heb niet de illusie dat ik de wereld ermee ga redden.
Uiteindelijk ben ik tevreden als mijn dansles, op welke manier ook, een positieve uitwerking op de leerlingen heeft. Dat ze er later nog eens aan terugdenken: ‘Wauw, dat was een fijne tijd.’