Zomerinterview (5): Willemijn Verkoren
Ze onderzoekt conflictsituaties en overleefde in 2012 ternauwernood een bomaanslag in Irak. En ze steekt haar nek uit om de universiteit te hervormen. Willemijn Verkoren (36), hoofd van het centrum voor conflictstudies CICAM: ‘Het momentum voor verandering is hier.’
De kans is groot dat de naam Willemijn Verkoren geen belletje bij je doet rinkelen. Verkoren is een onbekend gezicht op de Radboud Universiteit. En dat is vreemd. Ze werd als vroege dertiger al hoofd van het Centrum voor Internationaal Conflict – Analyse en Management (CICAM) van de Radboud Universiteit, reist naar conflictgebieden over de hele wereld, overleefde een bomaanslag én zette zich afgelopen collegejaar in om de universitaire wereld te veranderen. Alle ingrediënten voor een nieuw character op de campus zijn aanwezig. ‘Ik wilde als jong meisje de wereld verbeteren, en dat wil ik in zekere zin nog steeds.’
Na anderhalf uur praten valt ons op dat ze zichzelf in de weg lijkt te zitten bij een van haar zelfbenoemde taken: de publieke opinie bespelen om conflicthaarden onder de aandacht te brengen. ‘Ik praat nu eenmaal liever over Assad dan over mezelf – misschien is dat het?’, zegt ze zelf over haar plek onder de publieke radar. Toen Verkoren samen met collega Henk van Houtum bijna het slachtoffer werd van een bomaanslag in Irak, was Van Houtum overal in de media te zien. Verkoren niet. ‘Ik voel me er onprettig bij als ik over mijn eigen persoon moet praten. Maar soms dwing ik mezelf om het toch te doen, zoals vandaag. Het is zoeken naar de juiste vorm. Soms kun je beter achter de schermen invloed uitoefenen, dan als publieke figuur.’
Gewapend konvooi
Denk door bovenstaande niet dat Verkoren, momenteel in verwachting van haar derde kind, een bangig type is. Het tegendeel is waar – zo bewijst die aanslag in Irak bijvoorbeeld, waarover ze vandaag wél wil vertellen. Verkoren was dik twee jaar geleden in Kirkuk op een conferentie over – hoe ironisch – veiligheid en geweldloosheid in de regio. Wat een kleinschalige bijeenkomst had moeten zijn, werd op het laatste moment een high profile conferentie door de plotselinge aanwezigheid van enkele hooggeplaatste figuren. Ter plekke werd besloten dat de groep buitenlanders daarom niet zomaar een taxi kon nemen om buiten te gaan lunchen. In plaats daarvan werden ze begeleid door een gewapend konvooi. ‘Ik had er direct een slecht gevoel bij’, zegt Verkoren. ‘Je moet in Irak altijd oppassen omdat je als westerling een doelwit kunt zijn, en met zo’n konvooi trek je natuurlijk aandacht.’ Dat slechte gevoel kwam uit. Toen de stoet een stilstaande auto voorbij reed, ontplofte daarin een autobom. Het doelwit – de auto met militairen achter Verkoren en collega’s – kreeg het zwaar te verduren. Drie mensen stierven, elf raakten gewond.
Verkoren zag daar wat ze al jaren van een relatief veilige afstand bestudeert: oorlog, bommen, conflict. En de bijbehorende slachtoffers. Ze leerde tegelijkertijd dat ze in geval van nood niet in paniek raakt. ‘Je weet van tevoren nooit hoe je reageert als het moment daar is. Ik bleef kalm – ik weet ook niet hoe dat komt. We moesten in een meubelwinkel wachten tot het allemaal voorbij was. Bij de ontplofte auto stond inmiddels een camerateam live-opnames te maken die we in die winkel op tv konden zien. Je zag al die bebloede mensen afgevoerd worden en buiten klonken sirenes. Sommigen raakten in paniek. In mijn rugzak zaten nog wat mueslibollen en flesjes water die ik toen heb uitgedeeld. Misschien schoot ik juist in een hulpmodus omdat anderen de draad kwijt waren.’
Genocide in Cambodja
Verkoren kent verhalen van collega’s die met zichzelf in de knoop raakten na het zien van alle oorlogsellende of het horen van verschrikkelijke getuigenverslagen. Zelf worstelt ze daar niet mee. Integendeel; het waren juist de verschrikkelijke verhalen over genocide in Cambodja die haar in de conflictstudies deden belanden. ‘Ik ging vroeg in mijn carrière voor een artikel naar Cambodja. Daar zijn tijdens het bewind van Pol Pot één tot twee miljoen mensen vermoord. En niet op industriële wijze met gaskamers of iets dergelijks, maar ‘gewoon’ met machetes. De vraag wat mensen tot zulke verschrikkelijke misdaden drijft en hoe men daar weer overheen komt, vond ik enorm fascinerend. Na de trip wist ik dat ik me wilde specialiseren in conflictvraagstukken.’
Maar dat Verkoren uiteindelijk in de wetenschap zou belanden, lag niet direct voor de hand. Een stage bij de VN in Bangkok was destijds al tegengevallen. Het hoge salaris, de expatfeestjes rondom het zwembad van de luxe appartementen, de enorme toren waarin ze werkte – ver weg van de mensen op straat: Verkoren kreeg er een vreemde smaak van in de mond. Het werken bij een NGO zag ze evenmin zitten. Te veel belangen, te weinig vrijheid. ‘Die mensen doen heus goede dingen, maar je moet steeds weer compromissen sluiten. Organisatiebelang en missie gaan door elkaar lopen. Ontwikkelingshulp is een industrie geworden met gevestigde belangen.’ Ook stond de rol van de ‘helper’ Verkoren tegen. ‘Alsof wij alles beter weten, terwijl we zoveel kunnen leren van de mensen daar. Ik heb nog altijd last van mijn positie als rijke blanke die even komt kijken hoe het daar werkt.’
Duidt de weerstand tegen compromissen op een principieel karakter?
‘Kan kloppen. Misschien ben ik te principieel om bij een NGO te werken. Daar moet je als medewerker soms een project doen waar je veel geld voor krijgt, maar dat je niet ziet zitten. Als wetenschapper kun je niet geremd door belangen helemaal vrij denken. Die luxe heb ik in mijn werk nergens anders zo ervaren.’
De andere kant van die luxe is dat u als wetenschapper problemen beschrijft, maar niet oplost.
‘Ik zit daar soms mee. Het scheelt dat ik bij verschillende adviesgroepen in Den Haag zit, die rapporten schrijven voor de overheid. Dan heb je toch het idee dat je invloed uitoefent. De praktijk is echter wel dat de uitvoerders van het advies uiteindelijk boter bij de vis moeten doen. Dat is een worsteling, maar daar is niets aan te doen. Er zijn nog genoeg conflictgerelateerde zaken die de wetenschap uit kan zoeken en daar draag ik graag aan bij.’
Als jong meisje al wilde u de wereld verbeteren. Dat wilt u nog steeds?
‘Ja, die drive is niet minder geworden. Je mag het naïef noemen, maar als ik stuit op iets wat echt onrechtvaardig is, kan me dat enorm beroeren.’
Maar kun je als wetenschapper de wereld wel verbeteren?
‘Ik maak me daarover niet veel illusies, al hoop ik een kleine bijdrage te leveren, bijvoorbeeld door de blik van studenten op de wereld blijvend te kleuren. Ook als wetenschapper kun je een bijdrage leveren. Er is nog zoveel wat we niet weten over vredesprocessen en conflictdynamiek, en meer kennis resulteert uiteindelijk ook in beter beleid.’
Wat brengt u op dit moment het meest in beroering?
‘Ik kan me behoorlijk opwinden over de gruwelijkheden in Syrië, Irak en diverse Afrikaanse landen. Over het leed zelf, maar ook over het heersende beeld dat zulke conflicten enkel zijn toe te schrijven aan falend beleid en onderlinge haat ter plaatse. Dat is niet het hele verhaal – het is veel internationaler. Onze mobieltjes zitten bijvoorbeeld vol conflictgrondstoffen. Iedereen weet dat, maar niemand doet er iets aan.’
En wat doet u er zelf aan?
‘Aandacht ervoor vragen, door te publiceren over de samenhang tussen binnen- en buitenlands beleid. Zelf heb ik een Fair Phone besteld. Er zijn grote wachtlijsten om zo’n ding aan te schaffen, wat wel wijst op een groeiend bewustzijn.’
Onvoorstelbare gruweldaden
Welke puzzel wil Verkoren als wetenschapper nog oplossen? Weten we niet allang hoe conflicten ontstaan, is elk nieuw artikel niet slechts een voetnoot terwijl de ellende voortduurt? ‘Het is mijn rol om wetenschapper te zijn’, zegt ze over dat laatste. ‘Dat kan ik het beste. Gelukkig zijn er anderen die aan politiek doen of actievoeren.’ En uit te zoeken valt er nog genoeg. Twee dingen in het bijzonder, zegt ze: wat brengt mensen tot die onvoorstelbare gruweldaden? En hoe kom je daar als samenleving weer bovenop, wanneer mensen, die elkaar zoals in Cambodja of Rwanda naar het leven stonden, samen verder door het leven moeten. Het is een samenspel van economische, politieke, psychologische en maatschappelijke factoren dat ervoor zorgt dat ‘mensen tot afschuwelijke dingen in staat zijn’. En waarom? ‘Om te overleven, om ergens bij te horen, om de identiteit te beschermen. Het is complex. Hoeveel ik er ook over weet, echt begrijpen doe ik het niet.’ De andere kant van de medaille wordt gevormd door de mensen die juist tot heldendaden komen. ‘In conflictgebieden tref je altijd mensen die tegen de klippen op en met gevaar voor eigen leven, blijven ageren voor vrede en rechtvaardigheid.’
Op de gruwelijkheden volgen de vredesinterventies, en ook daarin heeft de wereld volgens haar nog veel te leren. In de VN ervoer ze ‘het zeer beperkte succes’ van het installeren van een op onze leest geschoeid democratisch systeem. ‘We zien te weinig in dat onze democratische instituties zich niet laten exporteren. Beleidsmaker schrikken nog steeds van die boodschap. Wil een interventie slagen, dan moeten zij veel meer kennis opdoen van hoe een en ander lokaal werkt.’
De internationale gemeenschap speelt niet alleen bij de zogenaamde oplossingen een curieuze rol, maar ook bij het ontstaan van conflicten. ‘Als je kijkt wat die conflicten veroorzaakt, ligt het niet alleen aan groepen die elkaar haten en ‘zomaar’ de wapens oppakken. Er zijn zoveel internationale factoren die zo’n conflict drijven. Maar de aanname dat we daarom moeten ingrijpen, is niet per se juist. We doen heel veel en soms moeten we daar juist mee ophouden.’
Staat van de Universiteit
Als de staat van de universiteit ter sprake komt, veert Verkoren op. Ze was een van de initiatiefnemers van de debatavond rondom de vraag wat er anders moet aan de Radboud Universiteit in het bijzonder, en in de universitaire wereld in het algemeen. Verkoren pleitte voor meer waardering van onderwijs en minder onderlinge concurrentie en publicatiedruk. Toch weegt ze haar woorden over dit onderwerp nu voorzichtig af. ‘Er is veel onvrede in de wandelgangen van de universiteit, mensen lopen een burn-out op. Ik zag de discussie groeien, maar vond het vreemd dat deze niet hardop werd gevoerd’, zo verklaart ze haar aandeel.
Hoe verklaart u het stilzwijgen van iets dat kennelijk zo breed leeft?
‘Ik denk dat mensen angstig zijn – het gaat ook over hun eigen carrière. Het is makkelijker om kritisch te zijn op het beleid van Assad dan op de werkwijze van je eigen werkgever. Wie nog geen hoogleraar is, heeft wat te verliezen. Een echt wetenschappelijke houding is het misschien niet, maar ook hier hebben medewerkers een hypotheek die betaald moet worden.’
Debatten over de universiteit, zoals de Nacht van de Universiteit in Amsterdam, leveren nog weinig echte maatregelen op.
‘De debatten zijn interessant, maar ook onbevredigend. Ik had gehoopt dat er uit het debat in Nijmegen een concreet stappenplan was gerold. Dat is niet gebeurd, terwijl er wel degelijk dingen mogelijk zijn. Er werd naar Den Haag gewezen, terwijl je door met geld te schuiven ook als Radboud Universiteit het onderwijs belangrijker kunt maken. Andere zaken worden landelijk geregeld, maar ook daarin heb je een stem. Ik had graag gezien dat we samen een agenda hadden opgesteld, maar dat is in ieder geval die avond niet gelukt.’
U kunt inmiddels zelf als baas van CICAM stappen zetten. Doet u dat ook?
‘Ja, er is bij ons veel aandacht voor de maatschappelijke rol van de wetenschapper. Ook probeer ik te zorgen dat de werkdruk niet te hoog is, maar aan de andere kant willen de onderzoekers ook zelf voluit door. ‘Ik moet wel publiceren voor mijn loopbaan als wetenschapper’ hoor ik dan. Dat klopt en daar kan ik niet veel aan doen. Wat ik ook doe is het onderwijs zeer serieus nemen. Het meegeven van je inzichten aan je studenten, is een van de mooiste dingen die je op een universiteit kunt doen.’
Collegevoorzitter Gerard Meijer zei aan het eind van het debat in Nijmegen dat er eigenlijk niet zoveel loos is. Valt het probleem dan toch mee, of is er en andere verklaring voor zijn opmerking?
‘De collegevoorzitter sprak in het debat ook van de noodzaak tot meer vertrouwen in de wetenschapper en van een herwaardering van onderwijs. Maar ook bij bestuurders speelt angst wellicht een rol. In dit geval de angst voor verandering. Dat is jammer.’
Zien we u nog terug als actievoerder bij de hervorming van de universiteiten?
‘Jazeker, het is nog niet gedaan. Het tij is aan het keren. Niet per se in Nijmegen, maar vooral landelijk. Het momentum voor verandering is hier. Ik wil zeker een rol spelen in het debat hoe we vanuit Nijmegen kunnen bijdragen aan landelijke hervormingen.’
/ Tim van Ham en Paul van den Broek