‘Van een tekstbordje bij de Beelkamer naar een oefening in empathie’
OPINIE – Het college van bestuur lijkt de functie van de Louis Beelkamer te verwisselen met die van een museum of collegezaal, het is echter een representatieve ruimte waar gasten worden ontvangen. Dat zegt Oscar Ekkelboom, promovendus aan de Radboud Universiteit en lid van het Comité Indië-herdenking Nijmegen. ‘Wat betekent (een bordje bij) de Beelkamer of een portret van de voormalig minister-president voor iemand aan de andere kant van de koloniale spiegel?’
Als je auteur David Van Reybrouck hoort vertellen over de getuigenis van een hoogbejaarde man die als twaalfjarige een slachting heeft meegemaakt, dan bekruipt je toch een ongemakkelijk gevoel? Afgrijzen voel je, wanneer de man beschrijft hoe zo’n driehonderd Indonesiërs werden vermoord door troepen soldaten die de dorpsgemeenschap neermaaiden. Walging zelfs. Als kind moest hij helpen de doden te begraven.
Dat ongemak wordt nog sterker, en persoonlijk, wanneer je stilstaat bij het feit dat veel Nederlandse, Nederlands-Indische en Molukse vaders en grootvaders zulke slachtingen met eigen handen hebben uitgevoerd. Maar waren deze veelal achttien- en negentienjarige dienstplichtige jongens niet ook slachtoffers van de strijd die het Nederlandse bestuur begon om de republiek Indonesië na de proclamatie van haar onafhankelijkheid te herkoloniseren? Geen wonder dat zij er niet over ‘de oost’ wilden spreken. Hoe moet het voor hen zijn om op de Radboud Universiteit een portret te zien of een zaal te betreden die vernoemd is naar de politieke hoofdverantwoordelijke voor dit geweld? Nog pijnlijker en onvoorstelbaarder is het voor diegenen met Indonesische wortels.
Het is niet voor het eerst dat op de campus wordt gesproken over de Beelverering. Hoogleraar Klaas Landsman, leden van de Indonesische studentenvereniging, en zelfs David Van Reybrouck lieten zich al uit over de zaal en het portret waarmee de prestaties van Beel worden erkend. De vraag die daarbij telkens centraal staat is of de universiteit voormalig minister-president Louis Beel (1902-1977) nog op deze wijze zou moeten herinneren.
Ik stel voor om in plaats daarvan na te denken over een andere vraag: wat betekent zo’n portret of de naam van zo’n kamer voor iemand aan de andere kant van de koloniale spiegel? Ik nodig jullie uit tot ‘een oefening in empathie,’ zoals Van Reybrouck dat zo mooi verwoordt.
Koloniale spiegel
Dat is geen makkelijke opdracht, want het westen ziet slechts zichzelf in de koloniale spiegel. Ik gebruik de metafoor van de spiegel voor het eurocentrisme dat het denken op deze universiteit nog altijd overheerst. De spiegel werkt als een muur die is opgeworpen om de moderne ‘zelf’ te onderscheiden van de koloniale ‘ander’. Zo creëert en distantieert het de ander van zichzelf. En terwijl het westen in de spiegel kijkt wordt het zicht op de ervaringen van die zogenaamde ander ontnomen.
De ervaringen van slavernij, geweld en racisme worden achter het eigen spiegelbeeld verborgen, zodat het westen onbekommerd genoegen kan nemen van de moderniteit. Je kan rustig voetbal kijken zonder al te veel aandacht te schenken aan de slachtoffers die vielen bij de bouw van de tribunes waarop je plaatsneemt. En deze universiteit kan prijken met het feit dat vier alumni minister-president werden, zonder stil te staan bij slachtoffers van de politieke daden die een van hen heeft verricht. De naam van de kamer en het portret stellen Beel slechts voor als een eerwaardig man en doen op die manier dienst als koloniale spiegels die de pijn en het geweld van 1945-1949 verbergen.
‘Als museumwetenschapper weet ik dat een tekstbordje altijd de keuzes van de auteur reflecteert’
Het moderne leven wordt dragelijk gemaakt zodat het westen zich niet om al deze zaken hoeft te bekommeren. Maar als ik het monochrome portret in blauwtinten beschouw, dan zie ik geen eerwaardig man. In plaats daarvan hoor ik het verhaal van een twaalfjarige jongen die zijn vermoorde dorpsgenoten in een massagraf moest begraven. Dan kan je toch niet anders dan jezelf afvragen of deze universiteit zich moet willen spiegelen aan de persoon die opdracht gaf tot deze gruweldaden?
Tekstbordje
De gebeurtenissen die Van Reybrouck optekende in zijn boek Revolusi staan niet beschreven in de Nederlandse parlementaire geschiedenis. Het beleid was er juist op gericht om deze geschiedenissen te verzwijgen en uit te wissen. Net zomin zijn ze beschreven in de Nijmeegse universiteitsgeschiedenis. Niet omdat de universiteit niet verwikkeld is in de kolonialiteit, maar omdat dit instituut tot op heden geen aandacht heeft geschonken aan de eigen koloniale betrokkenheid. Waarom heeft het college van bestuur dan mijn gewaardeerde departementscollega’s Ronald Kroeze, directeur van het Centrum voor Parlementaire Geschiedenis, en Jan Brabers, universiteitshistoricus en betrokken bij de naamgeving van de Beelkamer, gevraagd om een tekst te schrijven die de naamdrager van deze ruimte in het licht zal zetten?
Drie alinea’s moeten bezoekers ‘objectief en wetenschappelijk’ uitleg bieden over de geschiedenis van Beel, stelt Brabers. Als museumwetenschapper en curator weet ik dat een tekstbordje – hoe feitelijk de informatie ook is – altijd de keuzes van de auteur reflecteert. De huidige tekst naast het portret informeert beschouwers bijvoorbeeld slechts over Beels universitaire studie en aanstelling en over zijn twee regeerperiodes. De beschrijving kan misschien objectief en wetenschappelijk van karakter zijn, maar het is een misverstand om de inhoud van een tekstbordje bij een zaal of schilderij als objectief te beschouwen.
‘Als de Radboud Universiteit de koloniale wonden wil helen, moet dan niet eerst de doorn uit het vlees?’
Bovendien lijkt het college van bestuur de functie van de Beelkamer te verwisselen met die van een museum of collegezaal. De Beelkamer is een representatieve ruimte waar gasten worden ontvangen—net als de hal van het Grotiusgebouw, waar Beels portret hangt. Die rol moet je niet verwarren met de educatieve setting van een college- of museumzaal.
Tot slot vraag ik mij af of de persoonlijke geschiedenissen die zijn verwikkeld in de besluiten van Beel ruimte krijgen in de voorgestelde tekst. Hoe objectief of meerstemmig een toelichting over de naamdrager van de zaal of de geportretteerde ook moge zijn, neemt de tekst ook in acht dat de naam van de zaal en het portret de erkenning voor deze persoon in stand houden? Een tekstbordje lijkt misschien een empathisch gebaar, maar in deze context zal het bovenal dienen als een koloniale spiegel die de Beelverering op de campus verhult. Als de Radboud Universiteit de koloniale wonden wil helen, als het slavernij, onderdrukking en racisme afkeurt, moet dan niet eerst de doorn uit het vlees? De universiteit kan beginnen met empathie tonen door de ervaringen van de personen achter de koloniale spiegel te erkennen.
Henk Proost schreef op 15 december 2022 om 11:24
Dr. Beel was een groot Katholiek staatsman. Dat een van oorsprong katholieke universiteit zijn naam op deze manier nog steeds eert, is terecht.. Zijn handelen moet ook in het perspectief van zijn tijd gezien worden en dat roept in deze tijd dus ongemak op. En in een toekomstige tijd weer ander ongemak. Ik heb hem als leraar van een van zijn kinderen een beetje leren kennen. (Hij kwam op alle ouderavonden en hij was niet die meneer die zondags het vlees sneed.)
De spiegel die in die zaal hangt, geeft een ieder die er in kijkt, de mogelijkheid van zelfreflectie. Dat is mooi.
Oscar Ekkelboom schreef op 15 december 2022 om 17:07
Bedankt voor deze reactie Henk Proost, het illustreert perfect hoe de koloniale spiegel werkt. U kijkt in de koloniale spiegel, ziet uzelf en sluit uw ogen voor de ervaring van de mensen achter die spiegel. Ik ben blij om te horen dat Beel een goed familieman was. Was hij maar net zo goed geweest voor de families in Indonesië. Dhr. Proost, ik verwijs u graag nogmaals naar het artikel van Hoogleraar Klaas Landsman die de politieke acties van Beel uiteenzet.
Klaas Landsman schreef op 15 december 2022 om 21:44
Goed om te horen dat dr. Beel ouderavonden bezocht. De ruim 100.000 Indonesische slachtoffers van het structurele extreme geweld tijdens de politionele acties, waar hij opdrachtgever en architect van was, zie bijvoorbeeld https://www.aup.nl/en/book/9789463726382/over-de-grens, waren daar alvast niet meer toe in staat, in de twee of drie scholen die de Nederlandse kolonisatoren in ruim 300 jaar in de hele archipel hebben gebouwd. Ook voor de grote katholieke staatsmannen stond het plunderen van onze kolonie voorop. Zullen we het handelen van de politici die verantwoordelijk waren voor de Duitse bezetting van 1940-45 en de daarbij gevallen slachtoffers ook maar eens in het perspectief van die tijd zien, en ons voorhouden dat het “ongemak” dat men daarover tegenwoordig kennelijk voelt slechts iets van de huidige tijd is? Het punt dat Oscar Ekkelboom in zijn voortreffelijke bijdrage maakt is precies dat nazaten van de slachtoffers van die bezetting een erg ongemakkelijk gevoel zouden hebben bij het aanschouwen van een duidelijk uit verering opgehangen portret van zo’n politicus (ik zal maar geen namen noemen), of het moeten betreden van een ruimte die naar zo iemand genoemd is, ook als daar een tekstje bijhangt dat alles twee kanten heeft en het eigenlijk wel een goeie kerel was.